De Liberaal Joodse Gemeente in Amsterdam is een prachtige gemeente, vaak ondanks en dankzij het dédain van de orthodoxie richting de liberale Joden. De orthodoxie zou inmiddels veel meer reden hebben om jaloers te zijn op de LJG, die prominent geworden is dankzij de prachtige sjoel, de groei van het aantal leden en kennelijk dus door de behoefte waar deze gemeente in voorziet.
Ik denk ook dat de liberalen behoorlijk wat leden (aanhangers!) hebben met een gespleten ziel. Ik denk dat ik één van hen ben. Vandaar dat ik lid ben van de LJG, maar eigenlijk voel ik mij meer thuis in die uitzonderlijke sjoel van het Joodse ziekenhuis en in de kleine sjoel in de Gerard Doustraat. Beide zijn (prettig) orthodox. Zelf vind ik het moeilijk om te geloven in godsdienst en desondanks kan ik als zoveel anderen niet ontkennen dat die merkwaardige Joodse traditie met de grote nadruk op de betekenis van de gemeenschap, en zijn riten en symbolen, veel voor mij betekent. Elke keer dat ik over dit soort zaken nadenk, erken ik de onoplosbare tegenstrijdigheden in houding en denken, vaak vermengd met opvallende emoties. Nog ingewikkelder wordt de kwestie wanneer wij onze verbondenheid met Israël definiëren en nadrukkelijk over de betekenis van de Joodse identiteit filosoferen. Het zou toch zo prettig zijn wanneer deze levensvragen zich in een wat simpeler formaat aan ons zouden voordoen. Voor de goede orde: deze gespleten ziel is desondanks geenszins een reguliere sjoelbezoeker!
De LJG Amsterdam nam enige tijd geleden een voortreffelijk initiatief, dat toen overigens door mij niet is opgemerkt, door zich te beraden op de toekomst van het liberale jodendom en heeft nu op basis van deze nogal intern gerichte discussie een klein boekje gepubliceerd met de (eerste?) resultaten van het debat. De inhoud van dit geschrift doet mij tot mijn spijt meer denken aan een liberale grabbelton dan aan een doorwrochte poging inhoud te geven, vooral in godsdienstige zin, aan het liberale jodendom. Het spijt mij zeer, maar ik kan niet zeggen dat het magere boekje dat nu het resultaat is van vele maanden discussie op mij enige indruk heeft gemaakt. Het veronderstelde denkwerk van de commissie vind ik beperkt en ik kan niet goed inzien welke bijdrage nu is geleverd aan het liberale jodendom van de 21ste eeuw. Want dat was het streven! Daarbij komt dat diverse, kennelijk prominente leden van de commissie, door diverse interviews over elkaar heen rollen en kennelijk verwachten dat de lezer de weg vindt in de liberale grabbelton van Amsterdam.
Het aanvaarde en ook verworpen uitgangspunt van dit werkstukje is een verzinsel dat waarschijnlijk aan de organisatiesociologie is ontleend, namelijk dat van een ellips waarbinnen twee polen strijden om invloed. De ene pool is de traditie en de andere is die van de Verlichting. Natuurlijk niets nieuws onder de zon, want afgezien van de ellipsvorm, is deze strijd tussen traditie en Verlichting de kern geweest van het liberale debat in het vooroorlogse Duitsland. In deze gedachtegang beïnvloedt vooral de Verlichting de traditie en is deze ook de oorzaak van veranderingen in de traditie. Het principe van de gelijkwaardigheid is het belangrijkste element in die Verlichting richting traditie.
Deze benaderingswijze leidt in het enige echt concrete voorbeeld van het werkstuk tot de volgende, naar mijn smaak, bizarre conclusie. Die betreft de positie van de vaderjoden in het liberale jodendom. (Ik kan deze denigrerende karakterisering nauwelijks op papier krijgen!) Omdat de Verlichting ons het principe van gelijkheid voorschrijft, behandelen wij vaderjoden niet als alle andere Joden, die Joods zijn op grondslag van de Halacha, op basis van de traditie, maar worden de moederjoden (wat een verschrikkelijk woord!) gelijkgeschakeld aan de vaderjoden. Conclusie: zij gaan allen gezamenlijk gezellig op cursus, zoals dat kennelijk heet in het liberale vormingswerk. Ik begrijp niet dat de enige juiste conclusie had moeten zijn dat de vaderjoden gelijk behandeld worden als diegenen die Joods zijn op grond van de Halacha. Deze misslag brengt het liberale jodendom niet vooruit, maar creëert op deze manier nog meer pijn en verdriet bij al degenen die zich in deze gespleten situatie bevinden. Zo wordt ook een demografische bron van Joodse aanwezigheid om zeep geholpen.
Het werkstuk laat nauwelijks nog enige concrete aanbeveling zien. Ik had graag een wervend betoog gezien met betrekking tot de vele moeilijke vragen waarmee Joden, ook in de liberale traditie, vandaag de dag geconfronteerd worden in een maatschappij waarin de deconfessionalisering sterker lijkt dan de confessionalisering. In een maatschappij ook waarin Joden niet alleen zich moeten beraden over tikkoen olam, maar ook over de inspiratiebron die Israël zou moeten zijn. Ik had een enkele keer de indruk dat het liberale jodendom in Nederland zich in toenemende mate bewust werd van de traditionele Joodse bronnen, waaraan de orthodoxie zo veel ontleent en waaraan ook het liberale jodendom veel meer inspiratie zou kunnen ontlenen. Ik vermoed dat dan het gekunstelde gedoe van de ellips met twee polen (wat zegt de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens ons?) niet actueel zou zijn gemaakt en dat men zich dan primair had laten inspireren door de traditionele Joodse bronnen. Zijn er overigens in het liberale jodendom genoeg chachamiem die ons, het gewone volk, kunnen leiden? Ik durf te zeggen dat ik jarenlang als betrekkelijk onwetende genoten heb van de Gemaralessen bij mijn leraar Yaakow Amouyal en rabbijn Raphael Evers. Wie iets van het jodendom wil begrijpen komt onvermijdelijk terecht bij de traditionele bronnen!
Wat nodig zou zijn geweest in de hier bedoelde studie is een bezinning op de vraag hoe Joodse identiteit en gemeenschapszin, in religieuze en niet-religieuze zin, versterkt konden worden en hoe men daaraan inspiratie kon ontlenen. Zo is er nog een hele trits moeilijke, maar wezenlijke vragen. Ik schrijf dit niet met vreugde, maar het werkstuk van de LJG Denktank PJ21 (progressief jodendom 21ste eeuw) is geen geslaagde exercitie geweest. Een gemiste kans!