Toch enigszins tot mijn verrassing heb ik veel meer reacties gekregen op mijn bijdrage over de vrijlating van Gilad Shalit,. Ze kwamen via Crescas, in mijn eigen mail alsook op plaatsen waar een mens zoal komt. De toon van al die reacties was vooral, dat wij heel blij moesten zijn met de vrijlating van Shalit, een vreugde die ik nadrukkelijk deel. In enkele reacties werd mij de kritische toon van mijn column verweten, 'omdat ik geen zoon had in het leger van Israel'. Hetgeen juist is! Bij implicatie bedoelt men te zeggen dat ik geen mening mag hebben. Overigens beperkt dat het aantal mensen met een mening over deze zaak aanzienlijk, niet alleen in het buitenland, maar ook in Israël zelf. Natuurlijk begrijp ik heel goed dat de emotie van ouders met een zoon in het leger of van ouders die een zoon in het leger hadden, anders en waarschijnlijk heftiger is dan van al diegenen die niet dezelfde ervaring hebben.
Ik behoor tot de, niet onaanzienlijke, generatie die het in dienst gaan niet als het hoogste goed beschouwde. Sterker nog, die er alles aan deed om uit militaire dienst te blijven. Ik was na mijn gymnasiumtijd goedgekeurd om officier te worden in de Huzaren van Boreel, een buitengewoon chique regiment. Ik was daar behoorlijk trots op, tot ik mijn studietijd had beëindigd en geradicaliseerd was. Ik voelde er niets meer voor om in dienst te gaan en werd afgekeurd. In mijn jaren als defensiewoordvoerder van het Nederlandse parlement heb ik vele malen de grap gemaakt dat mijn rang in militaire dienst S5 was geweest. In die jaren wist iedereen wat dit betekende: (gefingeerde) instabiliteit. Ik ben niet trots op die periode, want ik heb in de loop der jaren groot respect gekregen voor militairen. Velen van die mannen en vrouwen staan tot op de dag van vandaag voor hun overtuiging, als weinigen nog in de hedendaagse maatschappij. Ik raakte mij er meer en meer van bewust dat die houding van zovelen die niet in dienst zijn geweest, een zeer onjuiste was. En dat geldt zeker ook voor de houding dat dienstweigeren een goed van een hogere orde was.
Wat ik hiermee wil zeggen is dat, zeker gezien de omstandigheden in Israël, iedereen die de wapens draagt de hoogste waardering verdient. En niet alleen waardering, maar ook maximale betrokkenheid van de politiek, die daarmee laat zien dat men zeer veel over heeft voor het welzijn van beroepsmilitairen én al die jongens en meisjes die voor hun nummer het leger in gaan.
Ik heb dus helemaal geen adviezen nodig van wie dan ook, in Israël noch daarbuiten, om de angsten van ouders van zonen en dochters die hun leven riskeren, te begrijpen. De pogingen Gilad Shalit vrij te krijgen worden beschouwd als een uiting van de hoge kwaliteit van de Joodse normen en waarden. Ik deel die mening, al heb ik niet terug kunnen vinden waar dit nu precies op gebaseerd is, hoewel ik mijn vraag heb voorgelegd aan mensen die goed zijn ingevoerd in het Joodse waardensysteem. Prof. Stuart Cohen uit Tel Aviv baseert met name daarop een lang artikel waarin hij betoogt dat de wetenschap dat bij krijgsgevangenschap er alles aan wordt gedaan om de betrokken militairen vrij te krijgen, essentieel is voor de rol van de Israëlische strijdkrachten. Ook daar ben ik het van harte mee eens. Verwijten dat ik dat niet begrepen zou hebben, zijn dan ook onzinnig.
Degenen die een redenering als die van mij (en van vele anderen in het debat in Israël), afwijzen, verwijt ik dat zij het ene morele of ethische dilemma niet tegenover het andere willen stellen. In mijn wijze van zien is het een morele plicht een soldaat vrij te krijgen, een morele plicht om de slachtoffers van terreur genoegdoening te verschaffen door de daders te straffen, en daarnaast is de vraag aan de orde of de vrijlating van zo'n groot aantal terroristen tot onverantwoorde veiligheidsrisico's kan leiden. Allemaal vragen die de regering van Israël zich zonder twijfel heeft gesteld. Het is even onvermijdelijk dat die vragen in hun onderlinge samenhang tot een dilemma leiden, een dilemma dat ik in mijn vorige bijdrage geprobeerd heb te ontrafelen.