Een van de belangrijke mannen van de Joodse gemeenschap in Nederland is vorige week overleden: Jacques Senior Coronel, oud-voorzitter en leider van tal van Portugees-Joodse instellingen in Amsterdam. Hij leed aan een verschrikkelijke ziekte en zijn einde kwam toch nog sneller dan verwacht. Wellicht horen overpeinzingen over een overledene niet bij deze rubriek van columnisten, maar er zijn genoeg redenen om de betekenis van Jacques te herinneren en te benadrukken. Ik ben bevooroordeeld, omdat zijn en mijn familie aan elkaar werden verbonden door gemeenschappelijke kleinkinderen. Zoals altijd geven kleinkinderen een dimensie aan relaties en vriendschappen die volkomen uniek is: je bent voor altijd verbonden.
Dat is natuurlijk niet de reden om over Jacques te schrijven. De reden is dat hij tot een generatie behoorde die de verantwoordelijkheid op zich nam om wat na de oorlog resteerde van die fameuze Portugees-Joodse gemeenschap te bewaren, te herbouwen en waar mogelijk weer kracht te geven. Aan die inspanning behoort zijn naam permanent verbonden te blijven en ik twijfel er geen seconde aan dat dit ook zal gebeuren. Daarvoor zijn te velen zich volkomen bewust van het feit welk een belangrijk man Jacques met anderen was voor het herstel van zijn Portugees-Joodse gemeenschap; hij was het hart en de ziel van een verbeten wil en wilskracht om de gemeente te bewaren en de allure te geven die zou kunnen lijken op wat de gemeente voor de Tweede Wereldoorlog was geweest. De “portegiezen” waren inmiddels klein in aantal, maar geenszins gebroken.
Het streven van Jacquel Coronel om daar waar dat nodig was het Joodse leven te helpen herstellen, was een “familieafwijking”, maar dan wel een indrukwekkende afwijking. De pater familias Ab Coronel beschouwde het als een roeping op tal van fronten de naoorlogse Joodse gemeenschap weer dynamiek te geven. Het lot bepaalde dat de oorlog hem een grote familie had gegeven en die tweede naoorlogse generatie beschouwde het als haar plicht te werken aan herstel. Uit die familie kwamen indrukwekkende mensen als Jaap Sajet, Jitschak Moëd, Jacques Coronel en Uri Coronel. Zij allen leven niet meer, maar hun bijdrage aan herstel is onmetelijk geweest en hun namen mogen niet vergeten worden en zoals de joodse traditie zegt: hun namen moeten worden uitgesproken. Zo lang dat het geval is, zijn zij niet dood!
Het overlijden van Jacques en eerder andere familieleden is toch ook een aanleiding stil te staan bij de vraag of de huidige generatie, de jongeren, klaar staan om het werk van de generaties van voor en na de Tweede Wereldoorlog voort te zetten. Zijn er bij de huidige generatie genoeg jongeren om het werk van de al of niet overleden grote mannen en vrouwen voort te zetten? Een aantal jaren geleden was ik daar zeker pessimistisch over, maar ik geloof dat het tij is gekeerd. Wij zien toch dat tal van jongeren met initiatief en denkkracht het als een plicht zien zich in te spannen voor een gedecimeerde gemeenschap en dat doen met overtuiging en initiatief. Voorbeelden zijn er gelukkig te over, los van het feit dat er toch ook talent verloren gaat door vertrek naar Israël. Er is niets tegen om te benadrukken dat ook in Nederland grote uitdagingen aan de orde zijn.
Leiders als Jacques Coronel hebben een nalatenschap achtergelaten. Zij zijn en waren een voorbeeld voor degenen die het stokje over namen. In het bijzonder voor die jongeren die nu voor de uitdaging staan verder te bouwen.