Deze Crescas-columnist houdt erg van het scherpe debat. Dit type ‘gesprek’ is erg belangrijk om onderwerpen in hun volle scherpte te bespreken, maar ook om meningen te toetsen. Wat mij betreft mag men bij het benoemen van onderwerpen (en zaken) ver gaan. De Amerikaanse traditie is wat dat betreft een voorbeeld, hoewel de vrijheid van meningsuiting daar wellicht wat te ruim wordt opgevat. Ik ben een bewonderaar van het Joodse lernen, omdat in deze traditie de toetsing van meningen en opvattingen voorop staat. Vaak met een niets ontziende scherpte, omdat het zoeken naar de waarheid een dergelijk gedrag vereist. Ik geloof dat deze prachtige Joodse traditie, zelfs onbewust, doorwerkt in de wijze waarop debat wordt gevoerd.
Het debat, wereldwijd gevoerd in tal van Joodse gemeenschappen, over de wet op de natiestaat heeft veel van de intensiteit en scherpte die zo typerend zijn voor het Joodse debat. Ik kan mij van de laatste decennia geen onderwerp herinneren als dat van de natiestaat dat zo veel meningen heeft opgeleverd als wij nu hebben gezien. Het valt mij ook op dat veel van de voorzichtigheid waarmee in Joodse kring vaak Israël-gerelateerde onderwerpen worden behandeld, is weggevallen. Kennelijk bestaat er een gevoel dat het al of niet principiële karakter van de gedachtes over de natiestaat Israël, het noodzakelijk maakt in volle vrijheid te spreken en de meningen van de toekijkende omgeving maar voor lief te nemen. In de Knesset, het Israëlische parlement, heeft men allerwegen geen blad voor de mond genomen. Daar hebben wij dan ook gezien dat de tegenstellingen en scheidslijnen een groot obstakel vormen om tot een ruime meerderheid te komen, hetgeen naar mijn mening bij dit soort vraagstukken een vereiste is. Wanneer de voorzitter van het World Jewish Congress, Ronald Lauder, zich uitspreekt, is er ook wel wat aan de hand.
Ik denk dat in het debat de situatie nu als volgt is. Er is een aanzienlijke groep Knessetleden, individuen en organisaties in de Joodse wereld die voluit achter de wet staan. Zij zien de invoering van de wet als de bevestiging van Israël als de Joodse staat bij uitstek, met alle gevolgen van dien voor de minderheden van het land.
De tweede mening komt eigenlijk hier op neer dat diens aanhangers zeggen dat het eigenlijk nergens over gaat; dat de situatie in feite al in 1948 zo was, dat er niets nieuws aan bestaande traditionele opvattingen wordt toegevoegd en dat het lawaai vanuit de omringende wereld, niet-Joods en Joods, nergens op slaat.
Tot slot – zou ik zeggen – is er een derde groep, binnen en buiten Israël, die de wet om principiële redenen afwijst en daarvoor ook een harde strijd voert. Ik denk dat het hierbij om een minderheid in Israël gaat, maar dat de grote en machtige Joodse gemeenschap in Amerika door dit vraagstuk zijn eenheid dreigt te verliezen.
Dit thema vraagt inderdaad om een zodanig scherp debat als wij kennen uit de Joodse traditie, omdat het hier om een ingewikkeld en belangrijk vraagstuk gaat in deze tijd. Het debat gaat tussen de aanhangers van de verschillende opvattingen en is een debat over belangrijke principes. De columnist Arend-Jan Boekestijn beschreef in Elsevier, met inzet van Hannah Arendt, wat de kern van de zaak is: is het mogelijk dat in een Joodse staat, een staat dus van de Joden, niet-Joden gelijke democratische rechten verwerven als de Joodse bevolking? Met andere woorden: moet vanwege het behoud van het Joodse karakter minderheden rechten worden ontzegd die de Joodse meerderheid wel toekomen?
Veronderstel nu dat dit het geval is: kan men dan nog zeggen dat de Joodse staat ook een democratische staat is, waarin alle individuen gelijke rechten hebben? Veronderstel dat de Joodse meerderheid verdwijnt en er een meerderheid ontstaat van Arabieren, Druzen en bedoeïenen, moet men dan toestaan dat het karakter van de (Joodse) staat verandert?
Men kan zeggen dat er grote spanning bestaat tussen het concept van de Joodse staat en de democratische rechten voor eenieder, Joods en niet-Joods, binnen de staat Israël. De garantie voor het behoud van het Joodse karakter kan immers de beperking zijn van de rechten van de niet-Joden. De Palestijnen in Israël ervaren het zo. De meest loyale minderheid die men zich kan voorstellen, de Druzen, is zo ongeveer in opstand gekomen. Hebben de dames en heren regeerders in Jeruzalem nu echt zo’n bord voor hun kop dat zij dit laten gebeuren? Wanneer Ronald Lauder, bepaald geen linkse activist, zegt dat er een splitsing dreigt binnen het Amerikaanse Jodendom en tussen Israël en de Joden elders, dan is het toch duidelijk dat deze wet een hoogst gevaarlijke ontwikkeling blootlegt ten aanzien van de basic human values die de Joden in de wereld juist moeten verenigen?
Hannah Arendt wist voor dit vraagstuk wel een antwoord, dat overigens in de zionistische wereld van de negentiende en twintigste eeuw wel vaker is geopperd: de zogenaamde binationale staat, die uiteraard geen Joods karakter had. In de Arabische en Palestijnse wereld is dit idee ook vaak naar voren gebracht als oplossing van alle problemen. Bedoeld werd natuurlijk: aan de Joodse staat moet een einde komen.
Ik beschouw mijzelf als een hartstochtelijk supporter van de staat Israël. Dat is lang niet altijd even gemakkelijk. De wet op de natiestaat, over het karakter van Israël, met of zonder democratische rechten voor eenieder, is een sluipmoordenaar voor de staat zelve. Geïnitieerd door de superzionisten in de Knesset!