Hoe het met het vredesproces onder leiding van John Kerry gaat, is natuurlijk niet duidelijk. Het hangt af, zoals altijd, van de pretenties van zogenaamde bronnen, wat je ervan moet denken en om al of niet op het verkeerde been gezet te worden om te weten hoe het ervoor staat. De indruk die een buitenstaander krijgt, is in elk geval geen reden voor een groot optimisme en dat met nog maar enkele dagen te gaan voor de publicatie van het zogenaamde raamwerk van een mogelijke overeenkomst. Dan is er nog geen sprake van een overeenkomst, maar zekere en belangrijke contouren worden mogelijkerwijze zichtbaar.
Zeker is, begrijp ik, dat er in elk geval iets gezegd gaat worden over de vraag of een erkenning van de Joodse staat Israël door de Palestijnen noodzakelijk en gewenst is. Ik moet bekennen dat ik nog niet uit de vraag ben of van de Palestijnen gevraagd moet worden dat zij de Joodse staat Israël of de staat Israël moeten erkennen in een vredesovereenkomst. De Palestijnen betogen dat zij al vanaf de tachtiger jaren van de vorige eeuw de staat Israël hebben erkend, zonder twijfel met zeer gemengde gevoelens. Ook een aantal Arabische staten, voor wat het waard is, hebben op verschillende momenten ten minste het vooruitzicht geschetst van de erkenning van de staat Israël. Sommige landen onderhielden al diplomatieke betrekkingen, andere profiteerden van handelsbetrekkingen.
Ik ben niet nagegaan of de eis van erkenning van de Joodse staat Israël een recent fenomeen is of dat dit ook al veel eerder in deze vorm aan de orde is geweest. Mijn indruk is dat in elk geval met de huidige nadruk, het om een recent fenomeen gaat dat een belangrijke politieke lading heeft gekregen in de gesprekken van John Kerry met Israëli’s en Palestijnen.
Ik heb nog geen echt oordeel over de gerechtvaardigheid van de eis van erkenning van de Joodse staat. Er zijn verschillende gezichtshoeken, zoals vrijwel altijd in het internationale recht. Ik denk dat het meest voor de hand liggende argument is, dat staten die elkaar erkennen, slechts het feitelijke bestaan van een staat erkennen binnen bepaalde grenzen. Het feit dat die staat katholiek is, Joods of Islamitisch, is daarbij naar mijn opvatting niet relevant. Immers: elke staat heeft het recht binnen haar eigen grenzen, ongeacht opvattingen buiten het eigen rechtsgebied, te bepalen wat het karakter is van die staat. In democratische landen is een dergelijke uitspraak, wanneer die al plaats vindt, onderhevig aan uitspraken van het volk bij verkiezingen of een referendum. Ik denk dat dit uitgangspunt het gangbare uitgangspunt is in de betrekkingen tussen staten die elkaar erkennen. Op zichzelf lijkt het dat er geen reden is een andere benadering toe te passen in de mogelijke staatkundige betrekkingen tussen Israël en het aanstaande Palestina.
Ik dacht dat het Benjamin Netanjahoe was die enige tijd geleden het idee opperde dat de Palestijnen de Staat Israël als Joodse staat moesten erkennen. Ik zou jokken wanneer ik zou zeggen dat ik de achterliggende reden van deze eis niet zou begrijpen. De veronderstelling is dat zonder erkenning van het Joodse karakter van Israël, zelfs na een vredesverdrag de acties zouden doorgaan tegen Israël omdat het hier om een Joodse staat gaat en dat een staat zou mogen voortbestaan, zolang het maar geen Joodse staat is. Ik vermoed dat deze opvatting voor het internationale recht geen betekenis heeft, want het is uitsluitend aan de eigen rechtsstaat voorbehouden te bepalen wat het karakter is van een staat. Zoals er tal van Islamitische staten zijn!
Daarbij vraag ik mij af wat een mogelijke Palestijnse staat zou kunnen doen om het karakter van deze Joodse staat te ondermijnen met middelen die niet bij een vredesovereenkomst zijn overeengekomen. De meest voor de hand liggende methode is de Arabieren in Israël aan te moedigen zo procreatief te zijn dat zij een meerderheid verwerven in de Knesset en het land hun wil kunnen opleggen. Theoretisch is dit natuurlijk mogelijk, maar er zullen verschillende decennia moeten passeren. Daarmee in verband staat, mijns inziens, het vraagstuk van de terugkeer van Palestijnen. Stel dat Israël zou toestaan dat zeer grote aantallen Palestijnse Arabieren terugkeren, dan kan de hierboven genoemde veronderstelling sneller werkelijkheid worden. Het realiteitsgehalte van deze gedachten is gering, ook al omdat ik denk dat bij verdrag alle vraagstukken geregeld moeten worden die eventueel een gevaar voor het karakter van de staat Israël zouden opleveren, zoals dat ook zou gelden voor de aanstaande Palestijnse staat.
Ik lees en hoor her en der dat de eis van de Joodse staat is opgeworpen om de onderhandelingen veel moeilijker te maken. Ik zou naïef zijn wanneer ik met kracht deze optie zou verwerpen. In dat geval is die eis inderdaad destructief, omdat met recht beweerd kan worden dat de eis overbodig is en zaken ernstig compliceert. Voorlopig heb ik de neiging te denken dat de eis van erkenning van het Joodse karakter overbodig is.