Een columnist, ook één van Crescas, hoort geen activist te zijn in de zin dat hij/zij zelf actie onderneemt of anderen daartoe aanzet. Ik ben geraakt door het grote aantal reacties dat ik kreeg op mijn bijdrage van de vorige week, waarin ik betoogde dat het Auschwitzmonument zoals dat nu voorzien is, door het overigens zeer waardevolle Auschwitz Comité, niet moet doorgaan. Ik ben verrast door al diegenen die zeiden dat de herinnering aan een dierbare die niet terugkeerde uit een van de vele kampen, niet gemonopoliseerd mag worden door dit comité dat heel veel goed werk heeft verricht voor de herinnering aan het ondenkbare. Ik denk dat men onbedoeld een domme fout heeft gemaakt door de indruk te wekken dat men de naam van een familielid op de namenwand kan kopen à raison van 50 euro. Hier heeft men naar mijn idee onbedoeld financiering vermengd met een vorm van populistische marketing. Nabestaanden van dierbaren laten mij weten zich volstrekt genegeerd te voelen, doordat men op geen enkele wijze kon meespreken over karakter en omvang van het monument met de namenwand. Zelfs niet over de vraag of er aan een dergelijk monument behoefte bestond. Mijn indruk is dat er geen echt bezwaar is tegen een namenwand (die er in verschillende vormen al is), maar dat men niet de exclusieve verbinding wil met het Auschwitz Comité en dat zoiets ondergebracht moet worden, bij voorkeur, in de galerijen van de Hollandsche Schouwburg. Ik heb dit bepleit en nu ik merk dat het idee van het comité zo veel emoties oproept, lijkt het mij een absolute voorwaarde dat dit monument geen soort van splijtzwam wordt in de Joodse gemeenschap. En dat nog wel over een extreem gevoelig onderwerp, dat iedereen tot in de ziel raakt.
Daar komt dit prozaïsche element nog bij: de gemeente Amsterdam heeft het voornemen, zo er geld over blijkt te zijn van de erfpachtbetalingen in de oorlog, na eerst de nabestaanden gecompenseerd te hebben, restmiddelen (euro’s!) ter beschikking te stellen aan de initiatiefnemers van het monument. Dat is heel vreemd, want het zou voor de hand hebben gelegen deze middelen, in een soort van Maror-formule, ter beschikking te stellen aan de Joodse gemeenschap in zijn geheel. Men kan er van uitgaan dat ook hierover nog een flink potje geknokt gaat worden.
Voor een enkele keer wil ik op deze pagina een activist zijn. Ik stel vast dat het initiatief en de uitvoering van het eventuele monument met de namenwand door het Auschwitz Comité genomen is, en ook door de groep mensen achter het comité gemonopoliseerd is. Ik stel vast dat deze benadering bij velen kennelijk een zeer emotionerende snaar raakt, die van herinnering en van uitsluiting bij een initiatief met een zeer persoonlijk karakter. Ik stel ook vast dat op geen enkele wijze rekening wordt gehouden met de Joodse gemeenschap zelf, als bij voorbeeld georganiseerd in het CJO, het Centraal Joods Overleg, en met een brede reeks van comités die allemaal op hun eigen wijze de herinnering levend proberen te houden.
Ik kan en wil mij niet voorstellen dat de oprichting van een dergelijk monument tot verdeeldheid leidt bij al diegenen die een groot emotioneel belang hebben bij wat er staat te gebeuren. Ik kan mij niet voorstellen dat een nieuw monument tot een prijskaartje leidt van vijf miljoen euro. En dat in een Joodse gemeenschap waar om financiële redenen klassieke monumenten als de bejaardenzorg omvallen en waar nog altijd gebrek is aan een stevige infrastructuur van duurzame voorzieningen.
Er is maar één oplossing: alle betrokkenen en belanghebbenden horen met elkaar te overleggen over wat ons allen bindt en wat niet tot controverse leidt, in een open en luisterende sfeer. Ik vraag het Auschwitz Comité het initiatief te nemen en het pad te verlaten van de monopolisering. Zo niet, dan moet het bestuur van het overkoepelende CJO dit doen. Er moet toch een mogelijkheid zijn tot een eensgezinde oplossing te komen: een monument dat iets toevoegt aan wat er al is. In grote eensgezindheid!