In het publieke debat tussen voor- en tegenstanders van wat Israël is of doet, wordt vaak gewezen op het democratische karakter van de staat Israël. Dat democratische karakter staat dan tegenover de politieke structuur van vrijwel alle Arabische landen en dient als argument om de staat Israël te steunen. Ik begrijp dat argument en ik ben het er ook volkomen mee eens: Israël is een democratische staat, zij het met tekortkomingen, ook in dát opzicht. Dat alleen al is een heel groot goed!
Daar hoeft men zich niet over te verbazen, want de vroege niet-religieuze zionisten stond in grote meerderheid voor ogen een liberale staat te stichten met politieke en godsdienstige vrijheid voor al zijn inwoners. In beginsel is deze prachtige doelstelling gerealiseerd, hoewel ik vermoed dat de omstandigheden, zoals de meer dan herhaalde noodzakelijke oorlogvoering sinds de internationaal-rechtelijke erkening van de staat in 1948, belemmeringen hebben opgeworpen. De behandeling van Arabische Israëli’s is daar een voorbeeld van, hoewel deze vaak in verband wordt gebracht met de gespannen verhouding tussen Joden van Israël en de Arabieren van vele omringende islamitische staten. Zo zijn er meer voorbeelden!
Het valt mij de laatste paar jaar op dat de discussie over het democratische karakter van Israël niet alleen opnieuw is opgelaaid, maar ook meer gaat over de principiële kanten van het debat over de democratie. Er lijkt een tweedeling gaande: de rechtse politieke partijen willen democratische rechten indammen en de linkse politieke partijen zijn daar tegen omdat daarmee wordt gedoeld op de rechten van (zogenaamde?) links georiënteerde organisaties.
Ik ben een beetje laat om dit voor Crescas te signaleren, maar nog maar enkele weken geleden was in politiek Israël een grote bonje over de rol van de mensenrechtenorganisatie B’tselem. Deze organisatie is al vele jaren heel prominent in het signaleren van wat zij als misstanden beschouwt in de Israëlische samenleving, in het bijzonder als het gaat om de vermeende schending van mensenrechten. Zeer actief is B’tselem al jaren bij het signaleren en aan de kaak stellen van de Israëlische bezetting en neemt daarin niet mis te verstane posities in. De belangrijkste is deze: de bezetting van Judea en Samaria en de voortgaande kolonisering van het gebied zijn een ramp voor de Palestijnen in de eerste plaats, maar ook zeer schadelijk voor de toekomst van het democratische Israel.
De organisatie, in het jargon een non gouvernementele organisatie (ngo) is in Israël zonder twijfel de belangrijkste en invloedrijkste strijder voor de mensenrechten en heeft ook groot aanzien buiten Israël. Gevolg is dat B’tselem al jaren grote irritaties oproept bij opeenvolgende rechtse regeringen in Israël.
Nu heeft zich inderdaad wel een bijzondere gebeurtenis voorgedaan: samen met de Amerikaanse afdeling van Vrede Nu heeft B’tselem bij monde van haar directeur Hagai El Ad de Veiligheidsraad toegesproken en daar een aantal zeer (overigens bekende) principiële stellingen betrokken over de bezetting en wat daaruit voortvloeit. Bovendien maakten zij de Veiligheidsraad duidelijk dat er een oplossing van het conflict niet mogelijk is zonder buitenlandse interventie c.q. de Veiligheidsraad.
Het echte bijzondere aan de verkondiging van bekende stellingen, was dat deze plaatsvond buiten Israel en voor een platform waar normaal gesproken alleen regeringsleiders en ministers optreden. De regering in Jeruzalem reageerde als door een hele zwerm bijen gestoken en ik kan dat nog enigszins begrijpen. Het is natuurlijk pijnlijk wanneer in het buitenland, voor een zo belangrijk platform als de Veiligheidsraad een oppositionele groepering de kans wordt geboden de eigen nationale regering een trap onder haar achterwerk te verkopen. De politiek-symbolische betekenis hiervan kan niet worden onderschat. De rechtse regering van Netanjahoe heeft dit uiteraard ook zo begrepen en ging dus ongekend tekeer. Ik denk dat het woord ‘landverraders’ niet is gevallen, maar ver er vanaf was het niet.
Ik denk dat ik, gezien het politieke klimaat rond de huidige regering, mag veronderstellen dat Bibi dit type ngo’s het liefst zou verbieden of in haar vrijheid zou belemmeren. Dat is eerder bij andere incidenten ook al gebleken. Nu bedacht de regering dat B’tselem niet meer gebruik zou mogen maken van een regeling waarbij van dienstplicht vrijgestelden niet meer mogen worden gestationeerd bij ngo’s als B’tselem. Met andere woorden: als wij ze niet kunnen verbieden, dan breken wij de poten van deze organisaties. Wel jammer dan dat B’tselem geen gebruikmaakte van deze regeling.
De hoofdvraag dan: gaat het hier om de strijd voor de democratie of niet? Ik zeg met volle overtuiging dat het daar óók om gaat. Het recht van vrije meningsuiting geldt ook wanneer deze wordt geuit in een omgeving buiten het eigen land, hoe pijnlijk dit voor een regering ook moge zijn. Het uitspreken van de waarheid, zelfs wanneer deze bevooroordeeld is, mag niet worden belemmerd.