Rabbi Nachman van Bratslav was een achterkleinzoon van de Baäl Sjem Tov, de ‘stichter’ van het chassidisme, en daardoor belast met het bijna ondragelijke besef dat er een belangrijke spirituele taak op zijn schouders lag. Ik breng hem hier ter sprake omdat hij in 1798 de gevaarlijke reis naar Erets Jisraeel ondernam en dat daarvan een heel gedetailleerd verslag is bewaard gebleven. Het is een van die teksten waarvan de naam bekender is geworden dan de inhoud.
Het feit dat zo’n invloedrijke geestelijk leider uit het verleden Erets Jisraeel belangrijk genoeg vond voor zo’n gevaarlijke reis, heeft de zionisten – die óók “Jeroesjalajim het hoogst hunner vreugde achtten” (Psalm 137:6) – altijd voor hem ingenomen, ook al waren ze het met zijn religieuze inzichten helemaal niet eens. Maar wanneer een modern mens Het verloop (seder!) van Zijn reis naar Erets Jisraeel in de levensbeschrijving van rabbi Nachman werkelijk gaat lezen, krijgt hij het moeilijk het verhaal helemaal serieus te nemen. Dat heeft een aantal redenen.
Allereerst de taal. ‘Het verloop van de reis’ is overgeleverd in een Hebreeuws waarvan duidelijk is dat het uit een gesproken Jiddisj origineel is neergeschreven. In feite zijn er twee van zulke Hebreeuwse versies van de reis en de verschillen zijn zeer interessant. Maar dit is niet de plek om daar verder op in te gaan. Ook het Hebreeuws zelf is heel eigenaardig. Velen met kennis van zaken zouden in de verleiding kunnen komen om het een slecht en primitief Hebreeuws te noemen. Ook dat kan beter elders worden besproken; de hoofdzaak is dat de tekst goed te volgen is, dat er zaken van belang aan de orde komen, en dat de ‘onbeholpenheid’ ervan (bij gebrek aan een betere term) charmant is.
Dan het verhaal. Hoe kwam je aan het eind van de achttiende eeuw van het platteland van Oekraïne naar Palestina? Rabbi Nachman vertrok samen met één metgezel kort na Pesach 1798 van huis vanuit zijn woonplaats Medvedevka aan de Dnjepr en koos voor een route via Odessa. Daar scheepten zij zich in voor Istanboel, moesten meteen al een levensgevaarlijke storm doorstaan en kwamen vier dagen later aan. In Istanboel moesten ze wachten op een schip naar Jaffa. Omdat er een oorlog tussen de Turken en de Fransen van Napoleon was uitgebroken, lag de scheepvaart grotendeels stil, maar het lukt hen om zich bij een Joods gezelschap op weg naar Jeruzalem aan te sluiten.
Opnieuw verloopt de overtocht rampzalig, er steekt weer een storm op en er is veel te weinig drinkwater aan boord. Maar een paar dagen later komen ze toch in Jaffa aan. Rabbi Nachman mag daar niet van boord; hij steekt zozeer af bij de andere passagiers dat men denkt dat hij een Franse spion is. De dag voor Rosj Hasjana wordt hij in Haifa afgezet en zet hij voet op de heilige grond. Meteen na de eerste extatische ervaringen wil hij al weer terug naar huis, maar de aandrang van de chassidiem die in Safed en Tiberias wonen, houden hem daar en hij blijft tot het voorjaar van 1799 hangen. Hij bezoekt vele heilige plaatsen in de Galiel, maar gaat, misschien om veiligheidsredenen, niet naar Jeruzalem.
Wanneer in maart van dat jaar het leger van Napoleon de havensteden van Palestina verovert, wil Rabbi Nachman weg. In de chaos van de oorlog komt hij, nog steeds samen met zijn metgezel, in Akko op een Turks oorlogsschip terecht dat slag moet leveren, de onvermijdelijke storm moet trotseren en pas een maand later op Rhodos aankomt om de twee ongewenste passagiers af te zetten. Tegen betaling. De Joodse gemeente van Rhodos, waar men begrijpt om wie het gaat, betaalt het losgeld en zet de twee, na Pesach, op de boot naar Istanboel, waar ze drie dagen later al aankomen.
Er wordt dan nog van heel wat tegenslagen melding gemaakt, omkoping, gevangenschap, nog een storm, maar dat schijnt allemaal niet meer te hinderen. Na een laatste tocht over de Zwarte Zee komen ze bij Galati aan de Donau aan land, waarna ze vroeg in de zomer van 1799 weer thuis in Medvedevka aankomen. “Tot zover het verhaal van de heen- en terugreis van onze Rebbe naar Erets Jisraeel, waarvan we maar een kleinigheid konden vertellen, een drupje in een oceaan van moeiten, avonturen, vreselijke gevaren en zware ontberingen en grote angsten. Maar God was zijn hulp die steeds en te allen tijde grote en vreeswekkende wonderen voor hem verrichtte, zodat hem vergund werd volkomen te voltooien wat hij had gewild, in vrede binnentrad en in vrede verliet en in vrede weer thuis kwam.”
Die laatste woorden – dat rabbi Nachman het Heilige Land “in vrede binnentrad en in vrede verliet” – verraden de diepere zin die hijzelf en anderen aan deze reis toeschreven. Het zijn de woorden waarmee de Talmoed aangeeft dat rabbi Akiva als enige van de vier geleerden die “het Paradijs betraden”, die gevaarlijke hemelreis ongehavend had weten te doorstaan (Chagiga 14a). Naast de taal en het verhaal heeft de reis van rabbi Nachman namelijk nog een bijzondere eigenschap, die voor hem en zijn volgelingen verreweg de belangrijkste was, maar voor buitenstaanders, die zich niet op hetzelfde vlak van religieuze spiritualiteit bewegen, moeilijk te begrijpen is. De talrijke gevaren en tegenslagen die hij moest overwinnen, waren in zijn beleving niet gewoon dingen die je op een riskante reis konden overkomen, het waren ‘obstakels’ die de machten van het kwaad – simpel gezegd: de duivel – hem in de weg legden om te voorkomen dat hij zijn gewijde doel zou bereiken. Dat doel was een verblijf in het Land waar hij, alleen al door er te zijn, hogere inzichten en een intensere vorm van religieus bewustzijn zou ontvangen.
Dat is hem dus gelukt. In het vervolg van zijn korte leven zou rabbi Nachman daar vaak op terugkomen en dat is ook de reden waarom zijn volgelingen tot op de dag van vandaag het verhaal van zijn reis nog lezen en koesteren. Ook andere elementen, die een nuchtere lezer raar en onbegrijpelijk kan vinden, moeten zo worden begrepen. Tijdens de periode dat de reizigers in Istanboel op verder vervoer moeten wachten stelt rabbi Nachman zich enorm aan. Hij gaat tikkertje spelen op straat, wil aan niemand zeggen wie hij is (hij, de achterkleinzoon van de Baäl Sjem Tov) en gedraagt zich onbeschoft. Maar, moeten we begrijpen, dat heeft een diepere spirituele reden, omdat de persoon die voor ‘grootheid’ bestemd is – namelijk de inzichten die hij in het Land zal ontvangen – eerst de ‘kleinheid’ van minachting en onbegrip moet hebben ervaren.
Zijn heftige stemmingswisselingen zouden we tegenwoordig gewoon mood swings, depressies, noemen, maar in het reisverslag zijn het afwisselende perioden van Godverlatenheid en extase van iemand die altijd volgens de chassidische leer in Gods nabijheid dient te verkeren. Dit geeft het verslag zijn bijzondere karakter, omdat alles wat de Rebbe zegt of doet in dit licht betekenis heeft en het waard is om te worden opgetekend en onthouden. Niet alleen zijn volgelingen, de ‘Breslover chassidiem’ (die momenteel niet overal even goed bekend staan) hebben het verhaal altijd op deze manier opgevat, maar ook de religiewetenschap – die sinds Martin Buber en Gershom Scholem de studie van het chassidisme tot grote hoogten heeft gebracht – heeft de teksten van rabbi Nachman grondig bestudeerd. Tot die teksten behoort ook een reeks van vertellingen die, achter een façade van eenvoud, een wereld van diepzinnige spiritualiteit verbergen waar deze schrijver voorlopig nog niet tegen opgewassen is.
De tekst van de reis van rabbi Nachman, met een Engelse vertaling van Aryeh Kaplan, is te vinden op de Sefaria-site.
Een bewonderenswaardig grondige analyse biedt Martin Cunz (1944-2003), Die Fahrt des Rabbi Nachman von Brazlaw ins Land Israel (1798–1799): Geschichte, Hermeneutik, Texte (Tübingen: Mohr Siebeck, 1997).