Het is tijd om een bekend en beroemd kleinood voor het voetlicht te halen en wel onder zijn eigen Hebreeuwse titel: Aggadat ha-sofer is een kort verhaal van S.J. Agnon dat hij in 1919 voor het eerst publiceerde en dat in de jaren daarna een paar keer opnieuw verscheen. Er bestaan maar liefst twee Nederlandse vertalingen van. De ene heet ‘Het sprookje van de Toraschrijver’ en de ander ‘De vertelling van de Toraschrijver’ en de lezer mag zelf bepalen of hij/zij de ene titel beter vindt dan de andere. Het toont weer eens hoe lastig het is ook bekende Hebreeuwse woorden goed te vertalen. Dat hangt natuurlijk ook af van de vraag waar het verhaal over gaat.
Aggadat ha-sofer gaat over de rituele schrijver Rafael en zijn vrouw Mirjam, die samen een ingetogen, vrome huishouding voeren maar kinderloos zijn gebleven. De suggestie is dat die kinderloosheid iets heeft te maken met de ascetische levenswijze van Rafael, die zijn werk als schrijver ‘in reinheid’ moet, of wil, uitvoeren, maar dat wordt niet met zoveel woorden gezegd. Ze besluiten dat Rafael bij het uitblijven van nageslacht een Torarol zal schrijven, opdat er toch een nagedachtenis van hen zal voortbestaan. Voordat de rol af is sterft Mirjam plotseling en Rafael moet de rol als weduwnaar voltooien. Als het zover is maakt hij van Mirjams trouwjurk een Toramantel en staat hij, gehuld in zijn gebedsmantel, met de Torarol in zijn armen in het vertrek waar hij al die tijd heeft gewerkt. En dan overkomt hem iets wonderlijks:
“De rol was gewikkeld in een zijden mantel waarop de naam van Mirjam, de vrouw van Rafael de Toraschrijver, stond geborduurd. (…) Met bedekt gelaat stond Mirjam midden [in de kamer]. Zij danste met haar schouders, haar beide armen opgestoken, terwijl ze langzaam de rol van Rafael naderde. Ze deed haar sluier weg en bedekte haar gezicht met haar handen. Plotseling vielen haar handen naar beneden en vertoonde ze haar gezicht, terwijl ze haar lippen hechtte aan de mantel van de Torarol die Rafael in zijn handen hield. (…) De olielamp doofde uit en de pit zonk weg in de olie. Plotseling schoot een vuurtong op die de kamer verlichtte. Het licht omhulde het gezicht van Rafael de schrijver, die met zijn rol was neergevallen, terwijl de bruidsjurk van zijn vrouw over hem en zijn Torarol lag uitgespreid.”
Dit is het aangrijpende einde van het verhaal, dat de lezer voor de vraag stelt wat er op dat moment eigenlijk met Rafael gebeurt. Is het een extatisch visioen waarin zijn overleden vrouw aan hem verschijnt? Of wordt hij door fysieke uitputting overvallen en begeven hem zijn krachten, die bij het voltooien van de rol zodanig op de proef zijn gesteld dat hij sterft? Het is een open einde, zoals Agnon er wel meer heeft, een einde waarin het verhaalde de realiteit ontstijgt.
Over dit einde heeft de bejaarde Gershom Scholem (1897-1982) in het laatste jaar van zijn leven ons, het lezerspubliek, een waardevolle anekdote overgeleverd die ons de schrijver beter doet kennen. De lichte indiscretie die het behelst kan voor lief worden genomen. Scholem, die een wereldberoemd geleerde zou worden, was in zijn jonge jaren al bevriend met Agnon en las Aggadat ha-sofer al toen zij beiden in München woonden en het verhaal nog niet eens was gepubliceerd. Ook hij was toen al in verwarring over de betekenis van de slotpassage die ik hierboven citeerde en stelde Agnon de vraag wat het einde behelsde: sterft Rafael? Of heeft hij een visioen? Dat valt me van je tegen, jongeman, moet Agnon hebben geantwoord, je hebt de toespelingen in de slotzinnen niet begrepen: Rafael sloot op dat moment een mystiek huwelijk met de Tora en had een zaadlozing.
Scholem was compleet verrast door dat antwoord en kon ook bij herlezing deze specifieke interpretatie er niet uithalen. Maar vergeten deed hij het niet, want toen hij vele jaren later opnieuw met Agnon over het slot van Aggadat ha-sofer te spreken kwam en hij hem het antwoord uit München in herinnering bracht, brak de schrijver verontwaardigd in een reeks ontkenningen uit en gaf hij een uitleg van het verhaal in de lijn van de orthodoxe opvattingen die hij op latere leeftijd aanhing.
Belangrijker dan anekdotes is het feit dat ook Scholem, samen met vele anderen, “dit geweldige, geweldige verhaal tot het voortreffelijkste [rekende] van wat [Agnon] ooit geschreven heeft.” Waar ligt dat aan? In de eerste plaats: aan de taal, waarvan ook – mits de juiste sfeer wordt getroffen – in vertaling nog wel iets kan worden overgebracht. Daarnaast is het de manier waarop het verheven aspect van het werk van de rituele schrijver wordt benadrukt en die op vele manieren onder woorden wordt gebracht, hoe Rafael zijn “heilige ambacht” uitvoerde en hij “in onberispelijke reinheid met zijn schrijfstift kransen vlocht voor zijn Maker.”
De ontroerende slotscène die ik zojuist citeerde, is in feite een uitvergroting van het liefelijke voorval dat in de jeugd van beide hoofdpersonen plaatsvond en dat hen bij elkaar bracht. Toen de jongens, jaren eerder op Simchat Tora in de synagoge met de Torarollen ronddansten, “sprong een van de kleine meisjes op Rafael af en drukte haar twee rode lipjes op de witte mantel van de rol die Rafael in zijn handen hield”, waardoor een brandende kaars op Rafaels mantel neerkwam. De kwestie van de schadevergoeding werd door de rabbijn, “die wijs en wel ter tale was”, geregeld door een huwelijk tussen beiden voor te stellen, waarbij een nieuwe jas heel goed van pas kwam.
Aggadat ha-sofer beslaat in de laatste versie van Agnons Verzamelde Werk (1953) slechts zestien pagina's en zit vol met dit soort spiegelingen en parallellen, die vaak pas bij herhaalde lezing beginnen op te vallen. Met één keer lezen doe je jezelf tekort.
‘Het sprookje van de Toraschrijver’, vert. M.L. Meelker-van Tijn, in: Nelly Sachs en Samuel Joseph Agnon, Gedichten/Toneel en Proza. Den Haag/Antwerpen, 1971, blz. 246-264. Pantheon der winnaars van de Nobelprijs voor literatuur 47.
‘De vertelling van de Toraschrijver’, in: Samuel Josef Agnon, Liefdesverhalen, vertaald en ingeleid door Albert van der Heide, Hilversum, 1989, blz. 24-44.
'The Tale of The Scribe', translated by Isaac Franck in: S.Y. Agnon, A Book That Was Lost. Thirty-five stories. The Toby Press, 2008, pp. 177-193.
G. Scholem/D. Meron in: Haarets, 29 januari en 5 februari 1982. Herdrukt in: S.Y. Agnon – Critical Essays on his Writings [Hebr.], vol. I, 1991, pp. 360-372.