Het zal voor veel lezers een verrassing zijn te vernemen dat in het jaar 1907 in het afgelegen Galicië al verkiezingen voor het Oostenrijks-Hongaarse parlement werden gehouden, waarbij ook een zionistische vertegenwoordiging op het spel stond. De geschiedenis is vol vergeten details. Met ‘het afgelegen Galicië’ wordt nu het westen van Oekraïne bedoeld, de wijde omgeving van de stad Lviv, een gebied dat tot de Eerste Wereldoorlog onder de Oostenrijks-Hongaarse monarchie viel.
De verkiezingen van 1907 treffen we aan in een satirische novelle van J.S. Agnon, die zo begint: “De trein stond aan het perron, de reizigers keken naar buiten, twee of drie anderen kwamen nog door de rook van de locomotief gehaast en verward aanrennen. Het vertrek werd nog even uitgesteld en wij stonden erbij om onze kandidaat doctor David Davidson op het moment van zijn vertrek ons respect te betuigen. Onze kandidaat doctor David Davidson, die niet was verkozen, ging terug naar zijn woonplaats en wij, de jonge zionisten van Sjibboesj, deden hem uitgeleide.”
Het was een opwindende campagne geweest, maar tegen het gekuip van het lokale bestuur was de rechtschapen doctor Davidson uit Wenen niet opgewassen gebleken. Wat was er gebeurd? De Joodse burgemeester, een tegenstander van het zionisme, was op ruime schaal voedsel gaan uitdelen, wat hem de bevoegdheid gaf om ‘profiteurs’ van die actie die hem niet aanstonden, van het stemrecht uit te sluiten.
“Het feit dat onze kandidaat niet was verkozen was niet een echte nederlaag geweest. Er was genoeg op hem gestemd, maar wat onze tegenstanders hadden uitgehaald was ongehoord geweest en nergens ter wereld ooit vertoond. Laten we hier één voorbeeld van vele noemen. Iemand was binnengekomen om te stemmen, maar de burgemeester die door had dat hij op doctor Davidson zou gaan stemmen, zei meteen dat hij iemand was die van de steun trok, zodat hij werd uitgesloten.”
Dit is allemaal ‘echt gebeurd’. Het genoemde Sjibboesj is in werkelijkheid de Galicische stad Buczacz, waar Agnon ter wereld was gekomen en in het jaar in kwestie nog bij zijn ouders thuis woonde. De zionistische kandidaat doctor David Davidson was de politicus en geleerde dr. Nathan Birnbaum, die in de Joodse geschiedschrijving inderdaad enige sporen heeft nagelaten, en de burgemeester was de geslepen lokale politicus Bernard (Berisj) Stern, die verderop in het verhaal nog uitgebreid aan bod komt.
Voor Agnon waren de verloren verkiezingen slechts een aanleiding om de omstandigheden in zijn geboorteplaats eens uitvoerig en onbarmhartig op de korrel te nemen. Hij deed dat in 1920 in een satirische novelle getiteld ‘Met jong en oud’ (Bi-ne’arénoe oe-vi-zekenénoe), een titel die de lezer moet herinneren aan de woorden die Mozes tot de Farao van Egypte sprak om hem ertoe te bewegen het volk Israël te laten gaan: “We gaan met jong en oud, met zonen en dochteren, met de schapen en de koeien” (Exodus 10:9).
De omstandigheden waaronder de nieuwe Uittocht zou moeten plaatsvinden, werden door Agnon niet zozeer in een samenhangend verhaal verteld, maar meer in een reeks schetsen, waarin het personage van de verteller, de schrijver zelf, het geharrewar van de lokale politiek uit de doeken doet. Hij doet dat op een hoogst vermakelijke manier, maar ieder die het leest krijgt begrip voor de jonge schrijver die nauwelijks een jaar later zijn geboorteplaats zou verlaten om het in Palestina opnieuw te proberen.
Hoe ging het verder? Op het station van Sjibboesj had zich het gerucht verspreid dat er in het nabijgelegen Pitsjirits ongeregeldheden dreigden. De jonge zionisten die doctor Davidson uitgeleide doen, springen op de trein om hun Joodse broeders te hulp te schieten. Eenmaal aangekomen nemen ze eerst ruim de tijd om hun inwendige mens te versterken, maar wanneer er uiteindelijk toch gevechten uitbreken weet de Russische vluchteling Alexander, die eigenlijk alleen maar was meegekomen om zijn verloofde in Pitsjirits op te zoeken, de tegenstanders met een paar meppen op de vlucht te jagen – waarna de politie hem wegens ordeverstoring komt inrekenen.
In Sjibboesj was inmiddels iets heel anders voorgevallen. Student Gold had mevrouw Silbermann, de vrouw van dokter Silbermann, beledigd door hard Bis! te roepen toen ze bij een lezing per ongeluk een woord verkeerd uitsprak. Daarop was apotheker Silber opgestaan om haar eer te verdedigen en had de snoodaard tot een duel uitgedaagd. Dat was allemaal wat onverhoeds gebeurd en de beledigde dame zelf, mevrouw Silbermann, de zeer geziene voorzitster van het damesgezelschap Ruth, zat er al helemaal niet mee. Maar de ik-figuur, de verteller en schrijver, maakt zich wel grote zorgen om het aanstaande duel, net zoals hij ook maar blijft tobben over de verdwijning van Alexander. Hij zoekt de Joodse burgemeester van Sjibboesj op, van wie bekend is dat hij de invloed heeft om iets te kunnen ‘regelen’, maar de burgemeester heeft het veel te druk met zijn eigen fysiek om iets voor de verdwenen Alexander te kunnen betekenen. Gelukkig blijkt na veel diplomatiek verkeer de zaak van het duel in der minne te kunnen worden geschikt.
Deze en dergelijke voorvallen hebben in Pitsjirits de overtuiging doen ontstaan dat er iets voor de zaak van het zionisme moet worden gedaan. Het wordt een feestelijk bal, waarmee de zionistische elite van het kleine Pitsjirits kan laten zien dat zij het lot van de Joden even serieus nemen als de jonge zionisten van Sjibboesj.
“Wie dit bal niet heeft meegemaakt heeft nog nooit een bal meegemaakt. Het werd gehouden in een grote zaal waarvan de wanden versierd waren met blauw-witte vlaggen. Een grote Davidster hing aan de wand met een portret van Herzl in het midden. De voorzitter van het genootschap, de heer Levi Cohen, heette de gasten welkom met een mooie toespraak waarin hij het bal vergeleek met de ballingschap en het zionisme met de nieuwe dag en, zo zei hij, zoals na de feestelijke avond van het bal de dag weer zal aanbreken, zo zal na de ballingschap de verlossing komen.”
“Hoewel Pitsjirits als geheel niet veel met het zionisme op had – dat vol dadendrang is en met zijn streven ontkent dat de verlossing van Israël door de Hemel bewerkt zal worden en daardoor ketterij onder de joden verspreidt – toch weerhielden de inwoners van Pitsjirits hun dochters er niet van om naar het bal te gaan omdat bijna alle jonge mannen tegenwoordig zionisten zijn; ze troostten zich maar met de gedachte dat de jongelui na hun huwelijk hun hersenspinsels wel zullen vergeten en weer normaal worden.”
“Na de plichtplegingen steeg de feestvreugde nog verder en werden lange gekleurde serpentines de zaal door gegooid die zich om de jongens heen kronkelden en de meisjes insloten. De jongens zagen hun kans, eerst in de serpentines, maar dan ook in de warmte van de zaal en vervolgens in de feestelijke sfeer. Zei een jongen tegen een meisje: ‘Kijkt u eens juffrouw, hoe dat papier ons verstrengelt, en vindt u ook niet dat het hier binnen erg warm is?’ Dan was het antwoord: ‘Mijn hele leven zou ik hier kunnen blijven.’ Wie te bleu was kon alsnog woorden van deze strekking over de post sturen.”
Al met al een groot succes, dat bal, maar als de verteller de volgende morgen weer op de trein naar Sjibboesj stapt, ziet hij dat een bebloede en geboeide Alexander door de politie met onbekende bestemming op de trein wordt gezet, een onheilspellend teken dat ons er weer bij bepaalt: “Een ongedeelde vreugde kennen wij in ballingschap niet.”
S.Y. Agnon, “Old and Young Together” in: The Orange Peel and Other Satires, with annotations and a foreword by Jeffrey Saks. The Toby Press, 2015. Vertaling: P.P. Bashan en R. Weber Rogol.