Erzählungen

Albert van der Heide

vrijdag 16 september 2022

Je hoeft nog niet zo oud te zijn om je het moment te kunnen herinneren waarop de plaatsnaam Tsjernobyl zijn intrede deed in ons bewustzijn. Daarvóór kwamen Oekraïense plaatsnamen – anders dan nu helaas – in ons spraakgebruik niet voor, met mogelijke uitzondering van ‘De grote poort van Kiëv’ (uit De schilderijententoonstelling van Moessorgski) en Eisensteins trappen van Odessa (uit zijn film Pantserkruiser Potemkin).

Er is nog een opmerkelijke uitzondering. De indertijd niet zeldzame lezers van Martin Bubers Chassidische vertellingen waren niet alleen allang bekend met rabbi Nachoem van Tsjernobyl, ook lazen zij over rabbi Dov Beer, de grote Maggid van Mezzeritsj, rabbi Levi Jitschak van Berditsjev, en over de vele, vele anderen wier uitspraken door de veel bewonderde Joodse filosoof in plechtig Duits waren verzameld en in kaart gebracht. Het zijn merendeels zeer romantische benamingen – voor wie daarvoor ontvankelijk is. Dat was ik, en Die Erzählungen der Chassidim in de schattige Manesse Bibliothek der Weltliteratur in duodecimo weken lange tijd niet van mijn zijde.

Maar wat heeft een lezer eigenlijk in handen als die zich in de uitspraken van Martin Bubers chassidische wonderrabbi’s verdiept? Het is bekend dat de chassidische groepsdynamiek zich concentreerde rond charismatische figuren die tsaddiek of rebbe werden genoemd. Rond deze figuren ontwikkelde zich een hagiografische vertelcultuur die begon met verhalen over de ‘stichter’ van het chassidisme, de Baäl Sjem Tov rabbi Jisraël ben Eliëzer, afgekort de Besjt (1700-1760). Het Hebreeuwse boek met deze verhalen verscheen voor het eerst in 1815: Sjivché ha-Besjt – ‘Lofprijzingen van de Besjt’ (Het idee om deze verhalen ‘lofprijzingen’ te noemen stamt uit oudere kabbalistische stromingen.). Toen was de Besjt allang overleden, en de verhalen over andere rebbes begonnen pas in de tweede helft van de negentiende eeuw in druk te verschijnen, maar het werd een indrukwekkend corpus van uitspraken van, en verhalen over de tsaddikim.

Voor Martin Buber bevatten deze teksten de levende kern van die specifieke chassidische spiritualiteit die hij van levensbelang achtte voor de toekomst van het jodendom, zo niet voor de hele beschaafde wereld. Dat anderen, onder wie voornamelijk de geleerde Gershom Scholem, daar anders over dachten is inmiddels wel duidelijk, én terecht gebleken. Maar Buber zag toch zoveel waardevols in de chassidische verhalen dat hij ze voor de moderne mens begon te vertolken met de ernst en Weihe die van hem, gevierd en diepzinnig denker die hij was, kon worden verwachten. Al vroeg in zijn carrière schreef hij over het chassidisme en vertaalde en bewerkte hij de teksten. Samen met de schrijver S.J. Agnon zette hij een corpus van chassidische verhalen op, dat helaas in 1924 door de brand in Agnons huis verloren is gegaan. Hoe dit ‘Corpus Hasidicum’ van twee zulke verschillende geleerden eruit zou hebben gezien blijft een fascinerende vraag, maar het grootse project leed schipbreuk en pas na zijn vlucht naar Palestina in 1938 nam Buber het onderwerp opnieuw ter hand en stelde hij de grote bloemlezing samen waarvan hier sprake is en die tegen het einde van de jaren veertig zowel in het Duits als in het Hebreeuws (Or ha-ganoez – ‘Het verborgen licht’) verscheen.

Die Erzählungen der Chassidim zijn historisch geordend. Ze beginnen, na een lange inleiding, met verhalen over de Besjt, dan volgen die over zijn leerlingen, over de leerlingen van de leerlingen en zo verder over een periode van meer dan honderd jaar. Uit de inhoudsopgave haal ik 51 namen van rebbes, meestal voorzien van de naam van de plaats waar zij werkten: Rabbi Soesja van Hanipol, Elimelech van Lizjensk, Jechiël Michel van Zlotzow, en zo voort. Je zou een serieus betoog kunnen houden over de vraag hoe je die namen het beste kunt spellen – volgens het Jiddisj (zoals de Joden ze uitspraken), Pools (zoals ze in de boeken staan), Oekraïens (zoals ze nu, al of niet Cyrillisch, op de kaart staan), Nederlands of internationaal Engels. Afgezien van deze schijnbaar ondergeschikte formaliteit (waar een hoop historische narigheid achter schuil gaat), zijn er nog heel wat zaken met Bubers Erzählungen verbonden die zouden kunnen worden besproken. Tegen de meeste daarvan voel ik me niet opgewassen, maar twee opmerkingen zou ik nog willen maken.

Bubers Erzählungen geven een indrukwekkend en inspirerend beeld van het chassidische jodendom in Oost-Europa uit een voorbije periode. In de westerse cultuur heeft dat veel indruk gemaakt, is ook nagevolgd (Louis Newman, Elie Wiesel), maar vond bij de Joden zelf weinig weerklank. Datgene wat we buiten Buber om van het reëel bestaande chassidisme en van de huidige chassidiem menen te weten – als we al in staat zijn hen te onderscheiden van de rest van de orthodoxie – maakt dan ook een heel andere indruk. Ook de kritiek van Gershom Scholem, die in alle wetenschappelijke hoffelijkheid de vloer aanveegde met Bubers interpretatie van het chassidisme, is hoewel heel technisch van aard, toch blijven hangen. Intussen is de wetenschappelijke literatuur over het chassidisme zeer omvangrijk geworden, maar Buber komt daarin praktisch niet voor. Dit alles heeft het beeld van Buber en al zijn rebbes met veel vraagtekens omgeven.

Waar haalde Buber al die teksten vandaan? Hij haalde ze uit de geschreven bronnen, die in groten getale in Hebreeuwse bundels bewaard zijn gebleven. Buber gaf toe dat hij ze duchtig had bewerkt en legt ook uit hoe en waarom hij dat deed. Intussen blijven die bronnen zelf ongenoemd, met dien verstande dat de Hebreeuwse versie, Or ha-ganoez, wel een lijst met verwijzingen bevat, die heel summier voor elke anekdote een gedrukte bron opgeeft. Voor de gemiddelde lezer zijn al die titels ondoorgrondelijk en onbereikbaar, en konden ze net zo goed niet worden genoemd.

Met het voortschrijden van de techniek is aan die onbevredigende situatie wel iets veranderd. Niet zelden zijn van die oude boekjes nieuwe edities verschenen en/of online gezet. Nog rijker zijn de mogelijkheden van sites als HebrewBooks, die talloze oude edities hebben opgeslagen en waar – met de nodige moeite, vaak, soms – de oorspronkelijke teksten kunnen worden gelezen. Dan kom je in een heel andere wereld terecht, die authentieker aanvoelt dan al dat fraaie Duits van Martin Buber.


Martin Buber, Chassidische vertellingen (Katwijk, 1967).
Louis I. Newman, Hasidic Anthology: Tales and Teaching of the Hasidim (New York, 1934; Schocken, 1963).
Elie Wiesel, Célébration hassidique, Portraits et légendes (Parijs 1972) / Souls on Fire (New York 1972).
Elie Wiesel, Contre la mélancolie, Célébration hassidique, tome 2 (Parijs 1981) / Somewhere a Master (New York 1982).

Reageren op dit item is niet meer mogelijk.

Columns 2022

Columns 2021