Was het allemaal toeval? Een jonge, onmiskenbaar getalenteerde schrijver probeert een paar jaar lang in Palestina zijn zionistische ideaal en zijn schrijversambities aan elkaar te knopen (liefst met enige broodwinning als gevolg), maar ziet zich toch genoodzaakt elders opnieuw te beginnen. In Duitsland worden zijn bescheiden publicaties opgemerkt door iemand met veel invloed, geld en smaak, die besluit dat deze jonge man een groot schrijver moet worden. En zo geschiedde.
Salman Schocken (1877-1959) was oprichter en eigenaar van een warenhuisketen in het Duitsland van het interbellum, een zakelijk genie, bullebak, bibliofiel en verzamelaar, literatuurliefhebber en mecenas. De grootste bekendheid heeft hij gekregen als uitgever van joodse en Hebreeuwse boeken. Zijn Schocken Verlag bracht boeken van Martin Buber, Franz Rosenzweig, S.J. Agnon, Franz Kafka en vele anderen op de markt. De 83 titels van de ‘Bücherei des Schocken Verlags’ (kleine boekjes in de trant van de Insel-Bücherei) zijn een begrip geworden. De uitgeverij werd in 1938 onder dwang geliquideerd en voortgezet in Palestina. In Israël werd Hotsa’at Schocken – tot op vandaag – een grootheid om mee te rekenen, mede vanwege het eigenaarschap van het dagblad Haarets. In Jeruzalem is in een fraai gebouw de in 1935 uit Duitsland gesmokkelde boeken- en handschriftenverzameling van Salman Schocken gehuisvest. Sinds 1945 is in New York ‘Schocken Books, Inc.’ actief met voornamelijk Joodse boeken in het Engels.
Voor Duitse Joden die een nieuw Joods zelfbewustzijn en een renaissance van de Joodse cultuur nastreefden, waren de verhalen van de jonge Samuel Joseph Czaczkes, een ‘Ost-Jude’, die later de naam Agnon aannam, een openbaring – zowel in het Hebreeuws als in Duitse vertalingen. Salman Schocken ontmoette hem al in 1915 en nam hem onder zijn hoede. De jonge schrijver kreeg een stipendium en een ereplaats in Schockens grootse plannen. De vier delen van Agnons Hebreeuwse Verzamelde Werk mochten de grandioze openingsmaten vormen van zijn ambitieuze uitgeverij (de Schocken Commandit-Gesellschaft auf Akzien, Abteilung Verlag), die in 1931 na veel voorbereiding en eindeloos wikken en wegen verschenen. (De delen 5 en 6 volgden in 1935.)
Het resultaat was schitterend. Schocken was bibliofiel en typografiefanaat. Zijn smaak was streng en sober, wars van sier en frutsels, maar uiterst precies op verhoudingen, papierkwaliteit, bind- en drukwerk. Een en al voornaamheid. Het plan om het Hebreeuws met een apart ontworpen letter te drukken kreeg hij pas later van de grond, in 1937 met de ‘Schocken-Baruch’ letter van de jeugdige Franziska Baruch, wier Haarets-logo nu nog iedereen bekend is. Maar ook gedrukt met een traditionele letter blijven Kol Sippoeré Sjai Agnon een voorbeeld van ingetogen typografie.
Maar ter zake. De eerste twee delen van Agnons Verzamelde Werk werden ingenomen door de ‘roman’ Hachnasat kalla. Wat betekent die titel? Is daar een geschikte Nederlandse titel van te maken? En waarom staat ‘roman’ tussen aanhalingstekens?
Om met het makkelijkste te beginnen. Bij een eerdere gelegenheid heb ik Hachnasat kalla in het Nederlands Het uithuwen van de bruid genoemd en die titel zou ik hier willen aanhouden, ook al is dat niet helemaal correct. Letterlijk betekent de titel ‘Het binnenbrengen van een bruid’ en de term slaat in de ruimste zin op de verplichting (mitswa) te bevorderen dat jonge meisjes kunnen trouwen, vooral wanneer ze zelf, of hun ouders als ze die nog hebben, niet over de middelen beschikken om dat te realiseren en, uiteraard, conform de regels van de halacha. Het is “een van de zaken waarvan de mens de vruchten geniet in deze wereld, maar waarvan de hoofdsom blijft staan voor de wereld die komen zal.” Vergelijkbaar zijn de mitswot om gastvrij te zijn, om zieken te bezoeken en nabestaanden te troosten, om Tora te ‘leren’, enzovoort.
De ‘roman’ Hachnasat kalla is eigenlijk een raamvertelling (hoewel ik zag dat Agnon zelf het omvangrijke boek in correspondentie hardnekkig zijn ‘verhaal’ bleef noemen). Het ‘raam’ wordt gevormd door de pogingen van ene reb Joedel Nathanson zijn drie dochters aan de man te brengen. Het speelt begin negentiende eeuw op het platteland van Galicië rond de stad Brody. Op bevel van zijn vrouw Froemet, hierin gesteund door de instructies van rabbi Josjoe’a Hesjel, de rebbe van Apta (Opatów, in Polen), gaat reb Joedel op reis om geld voor een bruidsschat in te zamelen en een paar geschikte mannen te vinden, liefst jong, vroom en geleerd. Hij doet dat omdat hij beseft dat hij aan de mitswa dient te gehoorzamen – het levensgeluk van zijn dochters is hierbij niet zo aan de orde. Dit is het raam, dat door Agnon wordt opgevuld met de belevenissen van reb Joedel onderweg en, vooral, met de verhalen die hem bij zijn vele ontmoetingen worden verteld. Een belangrijk deel van die verhalen had Agnon al eerder apart gepubliceerd, maar er zijn ook nieuwe bij.
In hoeverre dit omvangrijke geheel (van 470 pp.) een roman kan worden genoemd, is afhankelijk van de mate waarin de lezer er een bewuste en doelgerichte opbouw in herkent. Dat is veel literaire critici wel gelukt, en ook de ‘eenvoudige’ lezer kan vaststellen dat de verhalen thematisch geordend zijn en onderwerpen keurig worden voorbereid en afgerond. Maar er wordt wel heel wat overhoop gehaald.
Agnon verstaat de kunst om bij alles wat hij zegt en beschrijft het randje tussen naïviteit en ironie te vinden waar vroomheid en spot niet van elkaar te onderscheiden zijn. De onvoorbereide lezer komt terecht in een wereld van excessieve vroomheid en uiterst onwaarschijnlijke gebeurtenissen. Voor Torastudie en de dagelijkse gebeden zet reb Joedel alles opzij, en toch komt de hele onderneming op zijn pootjes terecht. Reb Joedel vertrouwde immers op God en heeft altijd zeker geweten dat alles goed zou komen. De rebbe van Apta had hem aangeraden dure kleren te lenen en met een wagen met twee paarden te reizen, zodat hij er niet uit zou zien als de armoedzaaier die hij in werkelijkheid was, en wanneer reb Joedel op een gegeven moment door een sjadchen (huwelijksmakelaar) wordt benaderd, is dat het gevolg van deze misleiding. Maar reb Joedel schrijft de gang van zaken toe aan de Voorzienigheid. Het helpt ook dat er in Brody nog een andere Joedel Nathanson woont, die wél heel rijk is (en ook echt heeft bestaan).
Vol vertrouwen verplicht reb Joedel zich tot een huwelijkscontract ter waarde van “twaalfduizend goudstukken hoog-karaat” en hij gaat, te voet, naar huis, waar zijn vrouw en dochters in hun armzalige onderkomen smartelijk op hem zitten te wachten. Maar voordat er kan worden getrouwd moeten er nog heel wat modderige wegen worden begaan, om maar te zwijgen van het geldbedrag dat nog ter tafel moet komen. En ook dat komt goed.
Het is een staaltje van Agnons brutale ironie dat een op zichzelf heel ongeloofwaardige gebeurtenis de uitkomst moet brengen: er wordt een schat gevonden. Een wonder? De lezer heeft in de loop van het verhaal al een paar keer gehoord dat bij oorlog en vervolgingen mensen hun bezittingen moesten verstoppen. Zo nu en dan worden die schatten inderdaad teruggevonden. En het is ook niet reb Joedel die de schat vindt, maar zijn vrouw en dochters, of, om precies te zijn, de haan die achterna wordt gezeten om te worden geslacht voor het bruiloftsmaal. Kortom, er is een wonder geschied. Het is nog een heel gedoe voordat de juiste reb Joedel is gevonden, want er lopen er minstens drie met die naam rond, maar dan kan de jonge bruidegom komen, de bruid kan met een groot feest worden ‘ingebracht’ en de huwelijkskandidaten voor haar twee zussen staan al te dringen.
Dat is het verhaal, maar over het boek valt méér te zeggen en daar wil ik graag nog eens op terugkomen.