Er valt het een en ander te zeggen over het gebaar van de NS – het steken van de hand in eigen boezem – om de Joden die in de jaren van de Duitse bezetting in de Tweede Wereldoorlog naar de vernietiging vervoerd zijn door het personeel van de NS, tegemoet te komen. Persoonlijk heb ik er moeite mee: het is wel erg laat, ruim zeventig jaar later, en het maakt ook wonden open.
In Israël zijn er verschillende goedbezochte bijeenkomsten gewijd aan dit onderwerp, waar veel vragen rezen over technische problemen. Ik hoorde weinig twijfels over het gebaar zelf.
De persoon die dit alles leidde en uitlegde was een vrijwilliger, de heer André Boers, die geduldig en precies op vragen antwoordde. Wat mij trof, was dat hij vertelde over een persoon die zijn treinkaartje nog had, enkele reis Amsterdam – Westerbork (of misschien nog wel Hooghalen, vóór de spoorlijn werd doorgetrokken). Die treinkaartjes zijn tot de laatste cent betaald door de reizigers zelf of door de Joodse Raad. Ordnung muss sein.
Toch even een glimlach, en ook wel zuur: de dame die per autobus naar Westerbork is vervoerd, vist achter het net – geen NS-tegemoetkoming.
Voor nabestaanden hier in Israël werd de bekendmaking van de NS vertaald in het Hebreeuws. De inleider van de bijeenkomsten lette er op het woord ‘tegemoetkoming’ te vertalen als ‘toekenning’ of ‘uitbetaling’, en niet het woord ‘schadevergoeding’ te gebruiken. In een latere uitleg in Aleh – het blad voor Nederlandse immigranten alhier – werd dat woord aanvankelijk wel gebruikt, en we konden dat nog net vervangen door een equivalent van ‘gebaar’, want schadevergoeding ligt niet goed in de sfeer van de Sjoa.
Toevallig verscheen er precies dezer dagen een uitgebreid artikel in de Engelse editie van Haaretz van vrijdag 23 augustus over de onderzoeker Rivka Brot, die zich al jaren bezighoudt met en publiceert over de grijze zone van collaboratie van Joden met de Duitsers, de Judenräte, de Kapo's, de ordediensten in kampen en getto's. Het viel me op hoe er met een zekere mildheid werd geoordeeld door de 'rechtspleging' van direct na de oorlog in bevrijde kampen en getto's. Een geluid dat daar vaak weerkeert, is: "Wie er niet was, kan zich geen voorstelling maken van de vreselijke dilemma's van leven en dood waar de 'daders' voor stonden." Een buitenstaander kan hier eigenlijk niet over oordelen. Daarenboven is er het verschijnsel: hoe groter de afstand, hoe harder het oordeel, vooral van landen als Israël, die in later jaren hun eigen wetgeving opstelden. Wat ik hier schrijf, is iets te kort door de bocht om zomaar te accepteren, en de verschillende publicaties van Rivka Brot en anderen die deze moeilijke periode bestudeerden en beschreven, kunnen dit verduidelijken.
Ook relevant in dit ruimere verband is de plaquette die op 30 augustus aanstaande zal worden onthuld op het Centraal Station van Amsterdam betreffende de opvang van Joodse overlevenden uit de kampen, die niet altijd soepel en vol begrip verliep. Bij het tot stand komen van dit ongebruikelijke herdenkingspunt speelde mijn vriend professor Moshé Zwarts een belangrijke rol. Zijn nogal kritische formuleringen over de afstandelijke houding en het totale onbegrip van de situaties waar die mensen van terug kwamen bij de betreffende ambtenaren destijds zijn wel iets afgezwakt voor het de goedkeuring kon krijgen van de directie van het Centraal Station. In Het Parool valt iets meer te lezen over dit onderwerp.
Als voorbeeld wil ik het lot noemen van mijn Duits-Joodse pleegzusje, dat met ons uit de kampen terug kwam, zonder papieren of iets, en enkele dagen werd vastgehouden in een cel met NSB-vrouwen! Geen benul! Gelukkig kon mijn vader haar na enige moeite los krijgen en mocht ze samen met ons naar huis komen.