De aanleiding voor deze overwegingen is het recente boek van Philo Bregstein, De gestolen tijd. Op zoek naar mijn Joodse familie (uitgeverij Boom, 2018). De vader van de schrijver, Marcel Bregstein, was een bekend jurist, hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam, collega en vriend van mijn vader. Hij was een totaal geassimileerde Jood, een keurige, echte Nederlander. De vader van Marcel, grootvader van Philo, had op achttienjarige leeftijd zijn geboortedorp Panemune, dichtbij Kaunas in Litouwen, verlaten, mede vanwege de sfeer van antisemitisme die daar heerste.
De verschillende verhalen over de zoektocht naar zijn roots (her)las ik met genoegen.
Ik kreeg zelfs een eervolle vermelding voor mijn (minimale) 'input' voor het boek in statu nascendi.
Een belangrijk thema vormt de doodsoorzaak van grootvader en vader, beiden omgekomen na een val uit het raam, waarbij de vraag van zelfmoord een belangrijke rol speelt, en dit is een weerkerend onderwerp bij deze navorsingen. Het opsporen van familieleden en nakomelingen op verschillende continenten wordt er niet makkelijker op doordat vele leden van de uitgebreide familie, die niet op tijd weg konden komen uit Litouwen, in de Tweede Wereldoorlog door de nazi's en hun enthousiaste Litouwse helpers zijn vermoord. De gegevens zijn wisselend, maar zo'n 95 procent van de Joden aldaar zijn omgekomen. Daarbij komt dat sommige Bregsteins, de Amerikaanse tak, zich Breakstone zijn gaan noemen. De kleurvolle Grisja, neef van de schrijver, speelt in dit alles een centrale rol.
Dit is geen echte boekbespreking in de ruimere zin van het woord. Het boek van Philo (Rolf) Bregstein is meer een aanleiding om hier iets te schrijven over halfJoden.
De mystieke aantrekkingskracht van het Jodendom voor halfJoden is een verschijnsel waar ik verschillende malen persoonlijk mee te maken heb gehad met kennissen die thuis volkomen onkundig waren gehouden van dat aspect van hun afkomst en dan op latere leeftijd meer wilden weten. Het bloed kruipt waar het niet gaan kan. En niet alle kinderen met die specifieke achtergrond kiezen ervoor om dat verleden open te breken. Ik haak hiermee vooral aan op de betiteling ‘vaderJood’, die in mijn ogen licht pejoratief is. Dat is niet zomaar uit de lucht gegrepen, want de ‘moederJood’ is bij voorbaat al geaccepteerd in de schoot van het Jodendom vanwege de halacha (de Joodse wetgeving of gedragsleer), volgens welke de vrouwelijke lijn bepalend is. Tegen de stroom van dit godsdienstig vooroordeel in moet de vaderJood zwemmen om zijn plaats te verwerven, tenminste in wat liberalere Joodse kringen. Bij de orthodoxe Joden is dit een no win situatie.
Wat mij uiteindelijk het meest raakt, is Philo's groeiende belangstelling voor het Jodendom en zijn begrip voor zijn ouders met daaropvolgend de postume verzoening met hen. Daar speelt vooral de ontkenning en het zwijgen van de vader van Philo, die tegenover zijn zoons eigenlijk alles wat enigszins Joods was altijd totaal uit de familiegeschiedenis had gewist. Vaak is daarbij de verborgen bedoeling om het Joodse onheil, zo bekend door de noodlottige geschiedenis van de Joden, af te wenden. Dat alles was natuurlijk zinloos geworden toen de oorlog uitbak, maar de belangstelling kwam toch pas veel later. Philo schrijft daarover: “De schok van het ontwaken kwam pas in 1967 bij het lezen van Ondergang van Jacques Presser.” Het zou nog jaren duren voor deze realisatie tot daden leidde die uitmondden in dit boek.
Zijn niet-Joodse moeder speelt een andere rol bij het verleden van de schrijver, door niets los te laten van hoe zij haar man in de oorlog als 'gemengd gehuwde' heeft beschermd. Wel vertelde zij over andere daden van verzet, die de kinderen maar half geloofden.
Het is nu niet zo dat Philo zich na jaren van reizen en ontmoetingen met steeds nieuwe verre en nabije familieleden heeft bekeerd tot het Jodendom en een gelovige is geworden, maar zijn kennis, begrip en belangstelling zijn duidelijk vergroot.