Taalkundigen hebben de sterke wens om het vak harder en wetenschappelijker te maken. Ik heb me daar in het verleden al vrolijk over gemaakt, toen er over de genetica van de taal werd geschreven. Ditmaal hebben we het hier over de biologie van het vermogen om taal te gebruiken. Dat wordt zo'n mond vol als titel.
Nu leek het even of al onze gebeden verhoord werden met het FOXP2-gen. We gaan even terug naar de negentiger jaren van de twintigste eeuw, toen er een uitgebreide Engelse familie werd ontdekt, die grote moeite had met het formeren van lopende zinnen. Om redenen van discretie worden ze de KE-familie genoemd. Er wonen ook afstammelingen in Canada. Deze mensen, voor zover ze lijden aan dit typische spraakgebrek, hebben allen een mutatie van het FOXP2-gen. Zonder dat gen geen normale taal. Dat was goed nieuws voor de taalkundigen – zie je wel, er is een ‘taal-gen’. Grote vreugde alom.
Even een kleine zijsprong: Noam Chomsky gaf in de vijftiger jaren een enorme push aan de taalwetenschap met zijn hypothese van een kant en klaar taal-orgaan, dat de mensheid in staat stelt om taal te leren in een vaart die niet mogelijk zou zijn, aldus Chomsky, als wij niet door evolutie dit orgaan cadeau hadden gekregen. De mens is de enige diersoort die taal kan leren en gebruiken. Ondanks experimenten met mensapen, waarvan één beroemde exponent de chimpansee Nim Chimpsky (let op de pun) was, hebben die het nooit tot echt taalgebruik geschopt. De theorieën van Chomsky zijn sterk verbreid in de wereld van de taalwetenschap, maar er zijn ook krachtige ongelovigen die er niets in zien, en dat is mogelijk een onderwerp voor later.
Het genoemde gen zou de mogelijkheid tot het taal-orgaan geschapen hebben, en zo zou het dan gekomen zijn dat homo sapiens spreekt en kan communiceren met zijn medemens sinds ruim 50.000 jaar. Niet alles is zo eenvoudig als het lijkt. Het bleek al gauw dat de mutatie van FOXP2 in de KE-familie niet alleen de taal aantast, maar onder andere ook het beheersen van de mond- en aangezichtsspieren bemoeilijkt. En nog wat motorische stoornissen. Dus niet uitsluitend het vermogen tot taal is aangedaan, maar een veel wijder gebied wordt beheerst door het Fox-gen (zo noem ik het maar even als afkorting). Alles werd nog onduidelijker toen het verknipte Fox-gen in muizen werd geïmplanteerd – ja dat kan tegenwoordig: toen ging er nog meer mis. Hun taal kan jammer genoeg niet onderzocht worden; wel piepten ze abnormaal zodat de communicatie met de moedermuis niet goed verliep. Daarnaast bleef hun groei achter, ze bewogen zich stuntelig en negen ernaar te sterven na drie weken. Dus Fox doet meer dan alleen 'de taal' verknoeien. Daar gaat onze specificiteit.
Zangvogels hebben ook Fox nodig om de juiste deuntjes te leren fluiten. We kijken dus wel in de goede richting, maar kalmaan, we zijn er nog lang niet. Tenslotte bleken bij nieuwere genetische onderzoekingen de overblijfselen van twee goed geconserveerde Neanderthalers wel degelijk het FOXP2-gen te bezitten; hadden we niet geleerd dat de minderwaardige Neanderthaler alleen maar kon grommen, en geen taal sprak? De theorie wordt nu snel bijgesteld, zodat de Neanderthaler meteen volwaardiger bekeken wordt en misschien destijds toch een mondje Neanderthals sprak, tegen alle eerdere opinies in. Schrijven deden ze voor zover we weten niet.
Het is waarschijnlijk dat een ingewikkelde verwerving als van taal veel meer dan één goed functionerend gen vereist, maar het blijft een opwindend vak.
Wordt vervolgd.