Binnenkort is het weer tijd voor de chamsin, een klimatologisch begrip waarvan de naam uit Egypte komt. Het is een warme, droge wind die zijn eigenschappen meeneemt op zijn tocht uit het zuiden over de Sahara naar de meer noordelijk gelegen gebieden van Noord-Afrika en de Levant. Bij deze wilde tocht neemt hij zand en stof mee in windvlagen tot 140 km/uur, warmte tot boven de 40, 45 graden Celsius en een luchtvochtigheid van minder dan vijf procent.
Hij heeft verschillende namen in verschillende streken: in Egypte wordt de naam meestal geschreven als khamseen; in Israël heet hij sharav, de stamletters sh-r-v staan voor 'uitdroging'. De periode van de chamsin is in het voorjaar. Zijn naam ontleent hij aan het aantal dagen, chamsin (vijftig in het Arabisch) dat hij kan voorkomen. Veel mensen ervaren de dagen met chamsin als onaangenaam, zelfs de inheemsen, die er mogelijk aan zouden moeten wennen. Napoleons soldaten hadden er tijdens zijn verovering van Egypte ernstig last van, en ook de Duitse invallers in Noord-Afrika in de Tweede Wereldoorlog waren niet op deze moeizame tijd voorbereid.
Al vele jaren geleden hoorde ik een lezing van een expert op dit gebied, die ons vertelde dat een van de kenmerken van de chamsin de hoge ionisatiegraad in de atmosfeer is die deze wind meebrengt. Dat wordt samen met de hitte en de droogte als onaangenaam ervaren, speciaal door mensen met ademhalingsproblemen. Toen ik dit onderwerp met losgeslagen elektronen op Google nader probeerde te begrijpen, viel ik in een moeras met onbegrijpelijke formules – ik kwam er niet uit. Er schijnt aan dit belangrijke aspect van de chamsin voorlopig ook niets te doen te zijn.
De verklaring van een schooljongetje die ik ooit hoorde, namelijk dat het dan zo heet is als in China, is etymologisch niet houdbaar.