Deze laatste weken heb ik veel nagedacht over Jom Hasjoa. Wat moeten we de kinderen en de volwassenen vertellen in onze serie lezingen over dit onderwerp? En toen viel alles in he water, want we kregen corona, en ik verloor mijn stem. Niets van de planning kon doorgaan. Maar het onderwerp voor deze column bleef relevant, en zelfs versuft door de koorts begon ik er aan.
Wij, mijn oudere broer en ik, bezochten in de voege oorlogsjaren de Wilhelmina Catharina School op de Weteringschans in Amsterdam, aanvankelijk het Fröbelschooltje, later de Montessori-afdeling. Beide afdelingen waren zeer in trek bij de Joodse ouders uit de buurt. Omdat ik een nogal voorlijk kind was, vonden mijn ouders het zonde van mijn tijd om in het kinderklasje te blijven, en mocht ik al op mijn vijfde, in september 1942, naar de eerste klas.
Midden 1941 werden Joodse leerlingen gescheiden van hun niet-Joodse klasgenoten, met een speciale achteringang. Omdat er niet voldoende kinderen in die groep zaten, werden er klassen gecombineerd, wat goed paste binnen het vrije Montessori-systeem, en wie Montessori had gekozen, bleef vaak aan de achterkant, ondanks het feit van wel of geen Jood-zijn, omdat er aan de voorkant niet voldoende Montessori-kinderen waren om een klas te vormen.
Op 3 mei 1942 werd de jodenster ingevoerd en toen was het uit met de pret.
Een aardig detail is dat een foto van mijn broer, een mooi blond jongetje, vrolijk spelend met een houten doos gewichten, nog maanden aan de ontjoodste voorzijde van de school bleef hangen.
In deze groep circuleerden twee aardige meisjes, V. en R., die ik erg leuk vond. Of ze echt naar mij keken, zo'n kleintje, weet ik niet meer na bijna tachtig jaar. V. had in mijn herinnering muizig, steil haar, R. had blonde krulletjes en twee lange vlechten.
De contacten werden bijna onmogelijk. De lieve meisjes verdwenen uit mijn leven, en ik heb ze nooit meer teruggezien: toch van school veranderd? Verhuisd? Ik zal het nooit weten. Uit de periode vóór die pijnlijke scheiding werd ons gemeld dat ons gezin zou moeten verhuizen naar de Tugelaweg in de Amsterdamse Transvaalbuurt.
Een ontroerend verhaal betreffende V. heb ik uit de periode meegenomen, mijn hele leven lang, bijna tachtig jaar, en ik heb er vaak aan gedacht.
Ik liep die laatste weken met een nieuw tasje met daarop mijn naam en geboortedatum, terwijl normale kinderen een naam en adres hadden. Dat tasje heeft me gedurende de kampperiode altijd begeleid. Het was V. opgevallen dat ik een ander tasje had dan de niet-Joodse kinderen. V. zei tegen mij: ik zie dat je een ander tasje hebt dan wij. Maar ik zeg je niet waarom.
Was dit terughoudende inzicht van een meisje van 6 of 7 jaar oud bedoeld om mij niet te kwetsen? Had zij begrepen of gevoeld dat dit de aanzet tot de onmenselijkheid was?