Vannacht was het dus zo ver: er werd gestemd in onze nieuwe regering over de Wet op het Burgerschap: een amendement dat sinds 2003 jaarlijks wordt verlengd, sluit het Israëlische burgerschap uit voor Palestijnse echtgenoten uit de bezette gebieden die getrouwd zijn met Israëlische Arabieren.
De Palestijnse partners krijgen geen verblijfsvergunning om zich bij hun echtgenoten te voegen, en zijn zonder burgerschap afgesloten van de Israëlische sociale rechten en medische diensten. Het gaat om vijftienduizend gevallen, en dat is nauwelijks een demografisch gevaar. Deze onmogelijke humanitaire situatie, met kinderen zonder status, is echter niet aanvaardbaar. Het verlengen van dit onfrisse amendement stond vannacht (maandag op dinsdag) weer op het programma. Een klap in het gezicht van de linkse fracties binnen de zwakke regering, en zeker voor de Arabieren van de Gezamenlijke Lijst, die hier hun stem niet aan kunnen geven.
Er speelden twee factoren die de situatie dwingender maakten: Bennett noemde deze stemming een motie van vertrouwen om de zaak te laten slagen, en eiste eenstemmigheid in zijn coalitie en de schreeuwers van de Likoed, die dit wrede spel al achttien jaar spelen, moesten nu uit gehoorzaamheid aan de partijdiscipline tegen stemmen, om Bennett geen succesje te gunnen. Wat een politieke ideologie!
Een geluk dat er toch een enkele afwijkende mening was, en het verhaal eindigde in gelijkspel, zodat het lelijke amendement dit jaar niet is aangenomen. Daar laten ze het vast niet bij zitten; er zal wel een methode worden gevonden om de Palestijnse vrouwen in de kou te laten staan.