Dat is een hele mond vol voor een kort artikeltje. Ik zocht oorspronkelijk naar materiaal over wat er gebeurt bij de taalverwerving van kinderen uit vreemde culturen die door westerse ouders worden geadopteerd. Dit is vaak onderzocht bij Chinese kindertjes bij Amerikaanse echtparen, dus daar is het meeste over bekend. Dit is van belang inzake de dualiteit nurture – nature. En het grijpt in op de onvolledige wetenschap van genetica van de taal. Nou, we kunnen daar kort over zijn: hoe jonger geadopteerd, hoe echtere Amerikaantjes je krijgt, met het juiste accent en de juiste gebaren. Net als gewone Amerikaanse kinderen. Ongeacht de etnische origine van de geadopteerde kinderen. Hoe ouder de kinderen zijn bij adoptie, hoe minder volmaakt dit proces verloopt. Vooral als de geadopteerde kinderen al begonnen waren hun eerste taal aan te leren en te gebruiken vóór de adoptie. Dat is alleszins redelijk en ligt binnen de verwachting. Een belangrijk verschil tussen adoptie en immigratie is dat bij adoptie de oorspronkelijke taal in één klap verdwijnt, terwijl bij immigratie de eerste taal meestal verder gebruikt wordt in het ouderlijk huis naast de nieuwe taal, en dat is dus een ander verhaal. Weliswaar vond ik zeer interessante literatuur over immigranten en taalverwerving, maar dat is dus niet hetzelfde, en dat zal wachten tot de volgende keer.
Het leek dus even dat ik niets nieuws zou kunnen melden en dat ik een ander onderwerp moest gaan zoeken. En juist toen stuitte ik op een frappant onderzoek, dat zeer duidelijk met adoptie te maken heeft, en dat ik jullie niet mag onthouden.
Een neuro-wetenschapper, Keith M. Kendrick uit Cambridge, deed een zeer ongebruikelijk experiment. Hij liet pasgeboren geitjes zogen door een ooi (schapenmoeder) en omgekeerd, lammetjes door een geitenmoeder. Adoptie op zijn best, nietwaar? De geitjes en de lammetjes sprongen vrolijk in de wei rond bij een gemengde kudde van geiten en schapen en ze mochten spelen met wie ze maar wilden; alleen het zogen was bij de vaste moeder van de andere soort. Een sociale voorkeur voor speelmakkers uit de soort van de moeder werd daar al duidelijk. Toen de periode van zogen beëindigd was, werden de geadopteerde diertjes bij hun eigen soort geplaatst om daar op te groeien, gedurende drie tot vier jaar of tot het bereiken van geslachtsrijpheid. En nu komt de punchline! De geadopteerde mannetjes, zowel bokken als rammen, weigerden te copuleren met geslachtsrijpe vrouwtjes van hun eigen soort en werden hitsig van vrouwtjes van het soort van hun ‘moeder’! De vrouwtjes waren minder kieskeurig en hun voorkeuren waren zo'n beetje half-half.
Een verder detail was dat de verkozen partner-vrouwtjes een vorm van 'gezicht' hadden die dicht stond bij dat van de adoptieve moeder. Iemand riep meteen: “We trouwen met onze moeders.” Inderdaad. Aanvullend onderzoek laat zien dat lammetjes en geitjes liever een foto zien van hun moeder of iemand die daar op lijkt (ongeacht of het een genetisch echte moeder betreft of een adoptieve moeder) dan van een wijfje met meer afwijkende gelaatsvorm. Hoe weten we dat nu? Deze diertjes kunnen ten slotte niets zeggen, maar via aandacht van blik en meten van hartslag kom je ook een eind. En ten slotte is bij de mens de partnerkeuze ook gebonden aan het uiterlijk van de moeder: kleur van haar en ogen van de partner toont een frappante correlatie met die eigenschappen bij de moeder. En dit geldt ook voor de gelijkenis tussen adoptiemoeder en gekozen partner. Het is dus niet alles genetica wat er blinkt.
Ik ben hier een beetje meer de kant van de adoptie dan van de taal op gegaan. Over taal bij deze dieren valt voorlopig ook niet veel te zeggen.