Soms is het zó eenvoudig. Een gemeente heeft een rabbijn nodig voor de Hoge Feestdagen. De vaste rabbijn kent er een uit Jeruzalem. Die wil wel komen.
Hij komt. Een vriendelijke, wat oudere man die mij de hand schudt als ik aan hem wordt voorgesteld door de chazzaniet.
De dienst begint. De rabbijn stelt zich voor. Hij komt uit Amerika, maar woont al lang in Israël. Hij noemt zichzelf ultra-, ultra-, ultra-orthodox. Wow, en zo’n rabbijn komt bij de progressieve gemeente Beit Ha’Chidush? Waar mannen en vrouwen samen zitten, waar hij moet samenwerken met een vrouwelijke chazzan?
Dat doet hij. Hij zegt dat hij een brug wil slaan tussen Joodse gemeenten, tussen allerlei verschillende soorten Joden. Dat doet hij. Hij leidt de dienst met die typisch Amerikaanse losheid en zorgt voor een gevoel van verbondenheid en ontspannenheid. Van zijn droosjes weet ik niet veel meer, maar het ging over samenzijn en wat ons bindt. Daar moeten we naar kijken, niet naar onze verschillen.
Na afloop bij het aanbijten bedankte de rabbijn óns, hij had het boven verwachting mooi gevonden. Ik weet niet wat hij zich had voorgesteld van deze Amsterdamse gemeente, een duister hol vol seks, drugs en rock & roll? Maar we waren “one big family”, vond hij.
Deze rabbijn ging de brug over en was blij verrast.
Eén ding nog uit zijn droosje: als je met één vinger naar een ander wijst, wijs je met drie vingers naar jezelf. Iets om te onthouden in Joods Nederland.