Vroeger woonden aan het eind van onze straat de 'pestjochies'. Twee grote broertjes en een kleintje. Je moest er langs op weg naar school en als je weer thuis kwam. Als je bij een vriendinnetje ging spelen, stonden ze er en vaak op de terugweg ook. Ze pakten je fietsstuur vast en duwden en trokken aan je haar. Ik begon meestal meteen te huilen en dan lieten ze na een tijdje los. Thuis zei ik er niet veel over, mijn moeder ging wel eens met de moeder van de jongens praten, maar dat hielp niet veel.
Het was een gegeven, mijn zus en ik vroegen elkaar voor we weggingen: “Staan ze er?” En als je geluk had, kon je er ongehinderd snel langs fietsen, dan scholden ze alleen maar. Dit was in de jaren '50 in een welvarende, geheel witte buurt.
Een keer, tijdens een van die koude winters die je toen nog had, fietste ik naar huis langs de dorpsvijver die bevroren was. Het was er vol met schaatsers. Ik zag ze uit de verte al staan, de pestjochies, met een grote groep vrienden. Ik ging harder trappen en net toen ik dacht dat ik er veilig langs was gekomen, voelde ik een keiharde ijsbal tegen mijn hoofd. Mijn bril vloog af en ik voelde bloed op mijn gezicht. Wat er toen precies gebeurde weet ik niet meer, maar er kwam opeens een gigantische woede in mij op.
Ik zag weinig zonder bril en met dat bloed, maar ik liep schreeuwend op de groep af. Of ze gek geworden waren. Wie het gedaan had. Dat ik dit niet pikte, dat ze de bril moesten betalen. De groep stond doodstil. De andere schaatsers keken ook zwijgend toe. Ik bleef schreeuwen uit pure woede en verontwaardiging. De jongens schuifelden ongemakkelijk en keken naar elkaar. Eindelijk zei een jongen dat hij het gedaan had. Ik vroeg om zijn naam en adres, nog steeds snikkend en snotterend. Toen vertrok ik, raapte mijn fiets op en ging bibberend van de kou en ellende alleen naar huis. Niemand had aangeboden mij te helpen.
Mijn moeder deed een pleister op mijn gezicht en belde de ouders van de jongen op. Hij kwam een paar dagen later met zijn moeder aan de deur, excuses aanbieden, doodverlegen. Ik keek naar hem en dacht: 'Net goed'.
Later voelde ik die woede weer als mijn kinderen huilend thuiskwamen, omdat er ook hier pestjochies in de straat vervelend deden. Ik ging erop af en sprak ze aan. Dat viel niet in goede aarde bij hun ouders. Die vonden dat de kinderen dat zelf moesten uitzoeken, daar bemoeiden ze zich niet mee.
Is dit niet precies wat er nu aan de hand is in Nederland? De pestjochies hebben het voor het zeggen – Wilders, GeenPeil, Pegida – en niemand wordt woedend. Nederlanders kijken graag de andere kant uit. Maar als je niets zegt, kan het zomaar gebeuren dat je een ijsbal tegen je hoofd krijgt. Of erger.