Annet Mooij werd in de plaatselijke boekhandel geïnterviewd over haar biografie van Ischa Meijer. Het ging natuurlijk ook over de rel die Connie Palmen veroorzaakte door het boek en de schrijfster af te kraken. Annet Mooij hield het netjes en zei alleen blij te zijn dat haar boek op die manier in de belangstelling bleef.
We hoorden alle verhalen over de problematische jeugd van Ischa en zijn moeilijke relaties met vrouwen. Dat die twee onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn, kwam niet echt uit de verf. Mooij weet het vooral aan zijn moeder, met wie Ischa toch een band had, en die hem afwees omdat ze partij koos voor haar man, Ischa’s vader. Het feit dat Ischa in de oorlog geboren is en dus tussen de eerste en tweede generatie oorlogsslachtoffers in viel, werd niet benadrukt, terwijl het natuurlijk essentieel is.
De zogenoemde oorlogskinderen zijn er het slechts aan toe, door hun onveilige omgeving vanaf hun geboorte. Dat uitte zich in het hele gedrag van Ischa. Zich niet kunnen binden, want alle geliefden gingen dood of wezen hem af, dus doe je dat zelf ook, uit angst om zelf te worden afgewezen. Zijn workaholic gedrag, om alle demonen op afstand te houden en te verdringen. Het op de voorgrond treden om maar te worden gezien. Dat komt niet alleen van een afwijzende moeder.
Hij is dus geen tweede-generatieslachtoffer, hetgeen Mooij meende op te maken uit het boek Brief aan mijn moeder. Mooij aarzelde bij het woord slachtoffer, alsof dat niet klopte voor de naoorlogse generatie.
Jeroen Meijer, de zoon van Ischa, zei later tegen mij dat we wél slachtoffers waren. We vonden de situatie thuis normaal, omdat we niet anders wisten, maar het was wél erg, zei hij. Ja, dat had ik ook zo ervaren op de eerste Woudschotenconferentie begin jaren '90. De opluchting om te kunnen zeggen: ja, het was érg, was toen heel bevrijdend. En nu weer.
Toen ik dat tegen Annet Mooij zei bij het signeren, vond ze dat we niet moesten psychologiseren. Dat moet een biograaf misschien niet doen, maar zij kijkt ook van buitenaf naar de Joodse gemeenschap. Als je er middenin zit, maak je alle stress, neuroses en sores mee, van álle oorlogsslachtoffers.
In het publiek was een mevrouw die het gedrag van Ischa zo erg vond voor zijn ouders. Later vroeg ze me waarom hij geen sorry had kunnen zeggen. Dat raakte me meteen, tot mijn verbazing, en ik reageerde nogal fel. Nee, we kunnen geen sorry zeggen, nooit. We hebben wel begrip voor en medeleven met wat zij meemaakten en hoe zij reageerden, daar zijn we nu wel achter. Maar de buitenstaander die vindt dat het zo zielig voor de ouders is, die ondankbare kinderen, die begrijpt het echt niet.
Er was ook nog een vrouw die vertelde dat haar moeder op haar sterfbed had gezegd: “Ik heb alles fout gedaan.” Dat was bevrijdend, zei de vrouw, die erkenning.
Een andere (niet-Joodse) vrouw kwam met het verhaal dat haar ouders haar ook hadden afgewezen. Ja, ook heel erg, maar dat is niet wat je op zo'n moment wilt horen.
Het was dus een leerzame middag, waarop ik merkte dat het idee dat ik alles wel verwerkt had niet klopte. Er hoeft maar even aan te worden gekrabd en de wond is weer open. Dat duurt niet lang, gelukkig. En thuis waren de kleinkinderen op visite en dat gaf troost.