Beste André van Duin,
Het 4 en 5 mei-comité heeft jou gevraagd een lezing te houden op 4 mei. Ik las over jouw jeugd in het naoorlogse gebombardeerde Rotterdam en over je vader die in Duitsland moest werken tijdens de oorlog, waar niet over werd gepraat.
Dat hebben we dan gemeen, over de oorlog werd niet gepraat. We wisten dat we er ook niet naar moesten vragen. Lang, heel lang voelde ik dat ik door het leed van mijn vader mijn eigen kleine verdrietjes maar moest wegstoppen, dus daar werd ook niet over gepraat.
Pas toen in de jaren negentig de Joodse naoorlogse praatgroepen van Joods Maatschappelijk Werk opkwamen, begreep ik dat er geen hiërarchie van leed bestaat. We mochten klagen, rouwen en het verdriet benoemen, ook al kwam het niet in de buurt van de verliezen van onze families.
Nu voel ik hetzelfde, maar dan vanuit een ander standpunt. Jij gaat praten over het verdriet van jouw familieleden, die niet vermoord zijn, maar die wel hun eigen oorlogsverhalen hadden.
Er is geen hiërarchie van het leed en toch voel ik wat onze ouders voelden na de oorlog: jullie hebben niets meegemaakt, zeur niet, het is altijd minder dan ons verlies.
Beste André, je kunt je niet voorstellen hoe de wonden in onze families doorwerken, de trauma's zijn doorgegeven, de pijn nog steeds wordt gevoeld en zich uit in depressies, het zich niet kunnen binden en vooral in onze 'overgevoeligheid' voor wat maar rúikt naar antisemitisme. Dat is dus onze alertheid, ons altijd op onze hoede zijn en waarom wij dus ook ‘niet tegen een grapje kunnen’.
Daarom waren we boos dat het 4 en 5 mei-comité Abdelkader Benali had uitgekozen met zijn dronken 'humor', en het eerder ook zijn ongevoeligheid toonde door de achterneef van een SS'er te vragen en Isabel van Boetzelaer te interviewen.
Daarom werd ik boos dat onder anderen Rosanne Hertzberger en Natascha van Weezel Benali verdedigden. Zij hebben die alertheid dus niet meer als derde generatie en zien het gevaar niet van de vergrijzing van goed en fout.
Er is geen hiërarchie van het leed, maar ik moest wel zuchten toen jij werd gevraagd voor 4 mei. Een vader die dwangarbeider was in Duitsland, kom op zeg, wat heb jij nou meegemaakt …
Dat dacht ik, maar ik corrigeerde mezelf meteen. Ieder draagt zijn eigen verdriet, veel of weinig, dat is niet aan mij om over te oordelen, want daar heb ik zelf zo'n last van gehad. Ik kan niet in jouw familie kijken, dus wacht ik jouw verhaal gewoon af.
Maar André, ik vraag je: besef dat er op 4 mei duizenden Joden zijn die, ondanks dat er geen hiërarchie van het leed bestaat, 'overgevoelig' zijn en wéér vraagtekens zetten bij de keuze van het 4 en 5 mei-comité voor jou, de populaire grappenmaker. Ik vraag je om voorzichtig te zijn met ons, want het is geen individueel verdriet, maar een trauma van een hele bevolkingsgroep.
Jij kunt er niets aan doen dat het 4 en 5 mei-comité telkens foute keuzes maakt, en dat al sinds de jaren vijftig, toen het ook al vond dat er maar niet teveel aandacht moest worden besteed aan de Joodse slachtoffers. En later werd ook nog besloten dat alle andere slachtoffers van alle oorlogen ook zo nodig op 4 mei moesten worden herdacht, zelfs de gevallenen in de politionele acties in Indonesië.
Ik hoop, André, dat je daaraan aandacht zult besteden in je speech, zodat wij, net als toen koning Willem Alexander zijn overgrootmoeder beschuldigde van gebrek aan aandacht voor de Joodse slachtoffers, en na de excuses die premier Rutte vorig jaar maakte bij de Auschwitzherdenking, ons gehoord zullen voelen en zelfs misschien wat getroost. Dan maak jij een beetje goed wat het 4 en 5 mei-comité in al die jaren van zijn bestaan heeft verzuimd: empathie met zoveel Joodse slachtoffers en hun nabestaanden.
Er bestaat geen hiërarchie van het leed, maar omdat het 4 en 5 mei-comité het Joodse leed consequent onder heeft geschoffeld, moet het nu eindelijk eens opstappen.
Renée Citroen