Op 1 mei waren er in Bloemendaal verschillende grote villa's opengesteld, waar de huidige bewoners het verhaal van hun huis en de vroegere bewoners vertelden. Een bijzondere gelegenheid om ze van binnen te bekijken. Ze waren allemaal liefdevol gerestaureerd en onderhouden, met veel oorspronkelijke details. Er waren prachtige betimmeringen, plafonds, trappen en kasten in de Engelse Arts and Crafts-stijl, waaronder de typische inglenooks, hoekjes bij de haard met een verlaagd plafond om de warmte vast te houden.
Een van die huizen was 'Schapenduinen', een landhuis met 25 kamers uit 1932, waar de eigenares van vertelde dat ze in de winter alleen één kamertje verwarmde, omdat het anders niet te doen was. Maar heel bijzonder was de geschiedenis van het huis. In de Eerste Wereldoorlog waren er vluchtelingen opgevangen, in de Tweede Wereldoorlog had men onderduikers in huis en na de oorlog kwamen er gehandicapte kinderen wonen. En ja, nu woonden er Oekraïense vluchtelingen in de dienstwoning. Een huis dat zo gastvrij is, trekt altijd gastvrije bewoners aan. Van zo'n landhuis zie je aan de luxe buitenkant dus niet wat er allemaal is gebeurd.
Ik kwam het weekend erna in andere huizen met een verhaal. Dit keer in Berlijn, bij Denkmal am Ort, gebaseerd op de Nederlandse Open Joodse Huizen, het initiatief van mijn zuster Denise Citroen in samenwerking met het Joods Cultureel Kwartier. Ook weer prachtige, gerestaureerde appartementen in de mooie Berlijnse wijken als Schöneberg en Charlottenburg. Ik hoorde onder andere het verhaal over de familie Katzenellenbogen in de Rosenheimerstrasse. Zij konden in 1939 naar Argentinië vluchten. Zoon Ludwig keerde terug in 2018 tijdens een eerdere Denkmal am Ort. Hij vertelde toen hoe angstig hij was toen hun huis tijdens de Kristallnacht op 9 november 1938 in brand werd gestoken. “Het was tijd om te vertrekken”, zei hij. De kleindochters Elsa en Silvia, die in Israël wonen, waren er deze keer bij en vertelden nu het verhaal over hun familie.
Deze Joden wisten dus van het gevaar. Ook in Nederland was het bekend. In het boek Amstel 278, van Tom Rooduijn, over de twee dagboeken van de onderduiker en de onderduikgever op dat adres, komt duidelijk naar voren dat er in ieder geval mensen waren – Joods en niet-Joods – die wisten wat de nazi's van plan waren. Fritz Rimathé, de onderduikgever van Géza Weiss, schrijft in de winter van 1941: “Hun leven is vernietigd, hun lot bezegeld, ze gaan een vrijwel zekere dood tegemoet.”
In Vaderskind. De oorlog van Renate Rubinstein door Hans Goedkoop komt dit in de recensie van Eva Peek in NRC ook aan de orde. “Hij (Hans Goedkoop, RC) concludeert dat er onder de oppervlakte van dit ogenschijnlijk gelukkige gezinnetje veel angst moet hebben geschuild. Angst om uitgezet te worden, angst om opgepakt te worden. Er hangt onrust in de lucht. (…) Er klopt iets niet. Hoe lang duurt het voor je kinderen toch ergens gaan voorvoelen, hoe woordeloos ook, dat er iets is?”
Dat 'iets' is wat iedereen, niet alleen Joden, ook nu kan voelen. We gaan door met ons leven na de aanvankelijke schrik om de inval van de Russen in Oekraïne. Maar de angst is niet weg. Is het echt 1939? We hopen er het beste van en verdringen het worst case-scenario. Maar weten doen we het allemaal.