Ik lees de columns van Marcel van Roosmalen in NRC altijd met een gemengd gevoel. Hij beschrijft en detail het leven van zijn gezin in een Noord Hollands dorp, waarbij hij geen goed woord over heeft voor zijn mede-dorpsgenoten. Ze zijn bekrompen, ordinair, bemoeizuchtig en kritisch.
Van Roosmalen zal wel overdrijven in zijn columns, dat leest lekker weg. Maar bij de Franse les op de middelbare school leerde ik al: “La réalité dépasse la fiction”, de werkelijkheid is altijd erger dan welke roman ook.
Daarom kreeg ik een heel naar gevoel bij zijn laatste column. Hij schrijft: “In ons dorp wijzen de inwoners elkaar graag op de regels. Tegelijkertijd zijn ze ook tegen nog meer regels want tot voor kort had de helft de vlag omgekeerd aan het huis hangen. Het handhaven zit ze in de vezels, ze doen het niet eens uit kwade wil, zonder regels zijn ze niets, het is het laatste houvast. (…) Het willen naleven van de regels zit er hier zo diep in dat ze anderen graag meesleuren in hun zwarte gat. Iedere overtreding wordt gezien en hardop geconstateerd.”
Als dat echt de werkelijkheid is in dat dorp, ben ik meteen in de jaren '40. Nederlanders die het Duitse gezag volgden en dus fout waren, hun buren verraadden omdat ze onderduikers hadden, huizen inpikten van gedeporteerde Joden, hun spullen niet teruggaven na de oorlog.
Ik zie op de site van Oorlogsbronnen dat er in dat Noord Hollandse dorp door 37 mensen wél verzet is gepleegd. Maar het waren niet alleen de ambtenaren en de politie die meewerkten, het was een groot deel van de bevolking. En er lijkt niets veranderd.