In Trouw stond een recensie van het boek over de Joodse Raad, De politiek van het kleinste kwaad van Bart van der Boom, docent aan de Universiteit van Leiden. Andere besprekingen verschenen in de Volkskrant en NRC. De voornaamste vraag was: had de Joodse Raad kunnen weten van de Holocaust? Waren ze de verraders, zoals De Jong en Presser ze noemden in hun boeken over de Tweede Wereldoorlog en de Sjoa? Of hadden ze hun onwetendheid en hun beste bedoelingen als excuus?
Wat moet je hier nu weer van denken? Is het belangrijk wie wat precies wist in de oorlog? Ik denk dat iedereen iets vermoedde, van de vijand is niets goeds te verwachten. Hoe was dat speciaal voor de Joden? Wist echt niemand iets van de Sjoa, zelfs de Joden niet? Dat is de verklaring van Van der Boom, dus de reden waarom de Joodse Raad meewerkte met de nazi's.
Maar je kunt dus niet zeggen dat dé Joden van niets wisten. Degenen die contact hadden met Joodse vluchtelingen uit Duitsland (al vanaf 1933!) wisten en vermoedden veel. Het gaat hierbij vooral om intuïtie, angstige voorgevoelens door de bittere ervaringen met de pogroms en andere vervolgingen. Maar velen verdrongen hun angst en hoopten er het beste van.
Als het alleen gaat om de vraag wie op de hoogte was van de gaskamers, dan kun je stellen dat haast niemand dat precies wist. Maar waarom is dat de cruciale vraag? In het hele boek gaat het over Joden die meewerken met de nazi's, hun eigen mensen sparen en dus andere Joden verraden. Met de gedachte dat ze 'slechts' naar werkkampen werden gestuurd, dus maar beter goed voorbereid konden zijn. Daar hielp de Joodse Raad dan mee. En net als met het boek over de verrader van Anne Frank, kun je concluderen: zie je wel, de Joden waren zelf ook fout.
Wat een geruststelling, er kan weer worden gezegd dat iedereen een beetje goed én fout kan zijn. Dus is het wéér een toevoeging aan die andere boeken van schrijvers als Chris van der Heijden, Isabel van Boetzelaer, Ad van Liempt of Carien van Beek et cetera, die de daders vrijpleiten omdat de slachtoffers ook niet allemaal even goed waren.
Het is het verleden dat zij grijs noemen. Het wordt op deze manier ook steeds grijzer, de grens tussen dader en slachtoffer vervaagt. Over een tijd is het onderscheid helemaal verdwenen. Begrijpen volgende generaties dan nog waarom de Sjoa plaatsvond, als de nazi's ook een beetje goed waren? En de Nederlanders waren toch allemaal in het verzet? Het vergrijzen van de daders is dus een gevaarlijke trend. Want het blijkt dat nepnieuws in ons brein blijft zitten en juist door het te ontkennen, steviger wordt verankerd. De feiten komen dan niet meer binnen. Maar toch wil ik het aan de kaak blijven stellen, het moet worden genoteerd en aangeklaagd.
Van der Boom gebruikt voor zijn onderzoek alleen documenten uit de oorlogstijd, met als reden dat latere verhalen gekleurd zijn door wat men achteraf wist. Maar alleen de feiten op papier vertellen nooit het hele verhaal. De verhalen van de overlevenden (verteld in oral history) geven een betere aanvulling. Deze bronnen zijn ruim aanwezig, het archief van de Shoah Foundation in het Joods Museum in Amsterdam bestaat uit 2000 interviews. Je kunt er de verhalen over de Joodse Raad in opzoeken. Dat levert 907 resultaten op. Zijn dat alleen gekleurde herinneringen? Het zijn verhalen van mensen die erbij waren, in uitzonderlijke, gevaarlijke omstandigheden. Daaraan heb je scherpe herinneringen, je weet dan nog precies waar je was en wie wat zei. Op zijn minst had Van der Boom die moeten raadplegen om te checken wat hij wist uit schriftelijke documenten. Het niet meenemen van oral history bij onderzoek is niet meer van deze tijd.
Ik was benieuwd naar wat Bart van der Boom over zijn boek te vertellen had en ging naar de avond die Spui25 daarover had georganiseerd. Ronit Palache interviewde Van der Boom, Jaap Cohen, de historicus die kritiek had op Van der Booms eerdere boek Wij weten niets van hun lot, en Roos Ouwehand, die een scenario heeft geschreven voor een komende tv-serie over de Joodse Raad. Wat deze laatste niet zei was dat het idee om het te laten gaan over de relatie tussen de voorzitter van de Joodse Raad, David Cohen, en zijn dochter Virrie, die in het Joods verzet zat, niet van Hans Knoop was, maar door Joosje Asser is bedacht en uitgewerkt.
De toon van der Boom, een leerling van Hans Blom, die het begrip vergrijzing introduceerde, was afstandelijk, soms zelfs weinig serieus, wat niet paste bij het zware onderwerp. Hij kijkt duidelijk als buitenstaander naar de oorlogsgeschiedenis. Je kunt zeggen dat een buitenstaander objectief kijkt, maar in dit geval ontbraken er veel nuances en vooral inleving.
Van der Boom wilde na Jacques Presser en Abel Herzberg een objectief boek over de Joodse Raad schrijven, omdat zij er emotioneel bij betrokken waren. “Ze waren woedend”, zei hij. Dat vind ik dan weer niet objectief bekeken, maar een moreel oordeel.
Van der Boom vergat hierbij steeds te benadrukken dat de 'echte' daders de nazi's waren, die de Joden tegen elkaar uitspeelden. Een ander bezwaar dat Ronit Palache, die stevig interviewde en doorvroeg, noemde, was dat het boek niet over de héle Joodse Raad gaat, maar voornamelijk over een van de voorzitters, David Cohen. Dat komt omdat deze na de oorlog zelf uitgebreid over zijn deelname heeft geschreven.*
Volgens Van der Boom is het beeld ingeburgerd dat de Joodse Raad uit verraders bestond. Maar kijkend door de ogen van tijdgenoten ontstaat volgens hem een ander beeld. Hij stelt dus dat men echt niets wist van de vernietigingskampen, maar het idee had dat het 'slechts' werkkampen waren. Niemand had de ramp dus zien aankomen, is zijn stellige mening.
De reden van dit boek was volgens hem dat er geen andere geschiedschrijvingen waren over de Joodse Raad. Die zijn er wel, onder meer van Hans Knoop, en het boek van Piet Schrijvers (zie hieronder in de noot). Maar die werden wat denigrerend door Van der Boom weggezet als verouderd en niet relevant, omdat ze geen egodocumenten bevatten.
Volgens Van der Boom moet je met “historische empathie” naar de geschiedenis kijken: “Ik heb een optimistisch mensbeeld, mensen doen het goede.” En lachend: “Inderdaad de meeste mensen deugen.”
In dit verband lachen en de titel van de bestseller van Rutger Bregman aanhalen, vind ik een gotspe. Ik zat daar in de zaal, met nog een paar Joodse lotgenoten, die allemaal familie hebben verloren door toedoen van mensen, die hoe je het ook wendt of keert, niet deugden. Of dat ons oordeel over de geschiedenis subjectief maakt, is mogelijk, maar wij hebben wél een scherp oog voor de nuances, waar Bart van der Boom en andere vergrijzers overheen walsen.
Jaap Cohen was ook kritisch over dit boek. Het gaat, zei hij, net als het vorige uit van een these. Bij het eerste boek was dat: Nederlanders wisten niet wat het lot van de Joden zou zijn. Wat dus niet zo was, volgens Cohen. In NRC legt hij helder uit wat de kritiek is op dit eerste boek. Deze kritiek geldt net zo goed voor het boek over de Joodse Raad. Van der Boom hecht grote waarde aan geschreven bronnen zoals dagboeken als historische bron. Op de vraag waarom hij de mondelinge interviews van het Spielbergproject niet had geraadpleegd, was zijn antwoord dus dat ze van na de oorlog waren. Hij had ook geen tijd gehad, het waren er te veel. Een weinig wetenschappelijk excuus, volgens mij.
Het eerste boek was erop gericht om te bewijzen hoe 'cruciaal’ de onwetendheid over de Sjoa was**. Dat is in dit boek ook het geval. Hierin is de these: er is een te streng oordeel over de Joodse Raad. Maar er is geen gitzwart oordeel over hen, volgens Cohen. Het gaat over de fatale dilemma's die het 'satanische systeem' van de nazi's hen oplegde. Er moet dus onoordelend naar worden gekeken. Dat komt aan de orde in de film Het fatale dilemma van Willy Lindwer uit 1995. Daarin vertellen een aantal overlevende getuigen met veel details hun verhaal. Ze citeren vaak letterlijk wat iemand zei en ze hebben zelf gezien wat er gebeurde. Er wordt benadrukt dat de nazi's de slachtoffers in de rol van medeplichtigen dwongen en op duivelse wijze Joden tegen elkaar uitspeelden. Bij het weer bekijken van de film drong de afschuwelijke werkelijkheid weer heftig tot me door. Ik vraag me af of Van der Boom hem heeft gezien.
Roos Ouwehand zei dat het belangrijk was voor een groter publiek om zich in te leven in het verhaal en dat dat met de relatie tussen David Cohen en zijn dochter Virrie duidelijk werd gemaakt in het scenario. Ook zij wilde het niet hebben over wat ze “goed/foutkwesties” noemde. Maar vergelijk het eens met de huidige oorlog in Oekraïne, stel je voor dat je Rusland een beetje goed noemt, dan zit je in het kamp van Baudet. Nuances kun je aanbrengen in de persoonlijke verhalen, maar als je die als hoofdthema neemt, verdwijnt het verschil tussen goed en fout.
Iets anders was dat er deze avond dus twee niet-Joden het over heikele Joodse kwesties hadden. Ik voelde me er ongemakkelijk bij, er werd weer eens over ons gepraat en niet met ons, op een manier die veel te luchtig was en aan appropriation (het je toe-eigenen van andere culturen) deed denken. Jaap Cohen ziet terecht dat de zienswijze die spreekt uit het boek Grijs verleden van Chris van der Heijden – iedereen een beetje fout en iedereen een beetje goed – dus dominant is geworden in het debat. Dit ondanks alle inspanningen van Evelien Gans z.l. om wat zij noemde “de nivellering” aan de kaak te stellen. Dit beaamde Van der Boom. Het is mainstream geworden aan de universiteiten, volgens hem.
Als dit werkelijk zo is, is het des te belangrijker het werk van Evelien Gans voort te zetten en te blijven protesteren tegen deze gevaarlijke trend.
* Integraal opgenomen in de biografie van Cohen door Piet Schrijvers, Rome, Athene, Jeruzalem. Leven en werk van prof. dr. David Cohen. (Historische Uitgeverij). Dit boek werd door Manja Ressler besproken in NRC; een recensie waarin ze alle dilemma's helder schetst.