Soms lees ik iets dat zo vreemd is dat ik het een paar keer moet lezen om te zien wat er precies staat. In De Groene Amsterdammer van 21 juni jongstleden stond een artikel van Mirjam van Hengel over Carl Friedman naar aanleiding van het verschijnen van haar verzameld werk. Het is een ratjetoe van bewondering, vergoelijking, verdraaiing en ontkenning.
Toen in 2005 bekend werd dat Friedman in haar roman Tralievader had verzwegen dat haar vader niet Joods was en daarna in interviews niet zei dat zijzelf ook niet Joods was, was er natuurlijk ophef. Ze had nota bene in 1994 met G.L. Durlacher op een Holocaustcongres in Florida opgetreden en er was werk van haar opgenomen in de internationale bloemlezing Nothing Makes You Free: Writings by Descendants of Jewish Holocaust Survivors.
Ze was ook een keer bij JONAG (de vereniging voor de Joodse naoorlogse generatie) voor een lezing over haar boek en wij omarmden haar natuurlijk als een van ons, Joods, naoorlogs en met een moeilijke ouder. Ze liet het zich aanleunen en leek zich helemaal thuis te voelen.
Het komt wel vaker voor dat mensen zich Joods voelen en dan vreemd opkijken als je dat niet meteen accepteert, in je club of sjoel. Maar zij was beroemd, haar boek was een bestseller, evenals Twee koffers vol, een later boek van haar, dat ook verfilmd en vertaald werd.
Mirjam van Hengel, die haar als redacteur bij Friedmans uitgeverij, draait zich in allerlei bochten om Friedman als een slachtoffer voor te stellen, alsof ze er ook allemaal niets aan kon doen, getraumatiseerd als ze was. Haar moeilijke jeugd met een vader met een kampverleden is natuurlijk reëel, maar Friedman identificeerde zich van jongs af aan op een ziekelijke manier met het jodendom. Ze was met een Amerikaanse Jood getrouwd geweest met wie ze een zoon had, die ze Joods opvoedde, maar zelf was ze dus echt niet Joods. Dat doet er bij Van Hengel niet toe. “In haar stak een jood”, schrijft ze.
Ze citeert Elsbeth Etty, die in 1993 over de vader in Tralievader schreef: “Of hij joods was of communistisch of als verzetsstrijder werd opgepakt, doet niet ter zake, zoals ook de naam van het kamp waaraan hij een gruwelijk trauma heeft overgehouden niet wordt genoemd.” Maar dat was voordat bekend werd dat Friedman had gelogen, of tenminste had verzwegen dat haar vader niet Joods was. Waarom dan dit citaat nu?
Van Hengel werkte bij uitgeverij Van Oorschot, waar ze wisten dat Friedman eigenlijk Carolina Klop heette, maar niets van “dit kennelijke niet-joods-zijn.” Kennelijk, in plaats van duidelijk, dat is toch een ontkenning van de feiten, subtiel verwoord.
Toen Friedman werd gevraagd hoe het zat, reageerde ze niet. De uitgeverij ging achter haar staan, volgens Van Hengel omdat men vond dat het gevaarlijk was. “We besloten vrijwel meteen: hier mag ze niet aan ten onder gaan. Er was al veel zo getroebleerd in haar leven, het schrijven was van enorm belang, we wisten dat we dat overeind moesten proberen te houden.” Meegaan in een leugen en de gekte van een schrijver, dat lijkt me pas gevaarlijk. Besefte niemand hoe gevoelig het lag in Joods Nederland? Of ging de verkoop van de boeken boven alles?
Haar toe-eigening werd vergeleken met anderen die hetzelfde hadden gedaan, alsof dat een excuus is. De Sjoa als verdienmodel, ja, daar kunnen Helga Ruebsamen, Jerzy Kozinsky en Binjamin Wilkomirski met hun verzonnen jeugdherinneringen over mee praten.
Joods Nederland was verontwaardigd over deze leugen. Dat was “genadeloos”, volgens Van Hengel. En de Duitse vertaalster Cristiane Kuby schreef: “Ik begreep onmiddellijk hoe eenzaam ze zich nu moest gaan voelen. Maar op een brief die ik haar schreef reageerde ze niet. (…) Dit was niet met opzet gebeurd, en het was niet de essentie.”
Dit is ook weer een citaat van Van Hengel om te bewijzen dat het allemaal niet zo erg was, niet 'de essentie'.
Als mensen zich Joods voelen is dat geen punt, als ze er maar eerlijk over zijn. Sommigen willen daarom uitkomen, dat is ook geen punt. Waarom heeft Carl Friedman dat niet gedaan? Dan was er niets aan de hand geweest. Maar hier wordt iets goed gepraat dat gewoon fout is.
Er wordt nota bene een citaat van een zekere rabbijn Abraham Yehoshua aangehaald: “Who is a Jew? Everyone who considers himself a Jew.” Wie deze rabbijn is, geen idee. Het is niet de gangbare opvatting in het jodendom. Ik ontken niet dat Friedman grote problemen had, maar in plaats van haar te helpen, liet haar omgeving haar in haar waan.
Het protest daartegen wordt ontkend. Van Hengel schrijft: “Wat haar nagedragen werd is vooral dat ze zich identificeerde met het leed van de groep. Voor haarzelf was de identificatie waarschijnlijk waarachtig en daarbij tweeledig: de identificatie van haar vaders oorlogsleed met dat van de joden, en haar eigen identificatie met het leed van de vader.”
Tegenwoordig is culturele toe-eigening, cultural appropriation, veel meer een issue, sinds Black Lives Matter en de omgang met het slavernijverleden. Maar daarbij gaat het om schrijvers die over onderwerpen schrijven die niet tot hun eigen cultuur behoren. Zij doen niet alsof zij tot die andere cultuur behoren, als dat al zou kunnen. Maar Friedman doet dat wel met het jodendom.
Waarom is dat zorgwekkend? Door zo'n groot artikel in De Groene, dat vergoelijkt dat je je gewoon Joods mag noemen, ook als je dat niet bent, kan er bij kritiek daarop weer gezegd worden: Joden doen weer eens moeilijk, ze vallen een onschuldig slachtoffer aan, dat er ook niets aan kon doen met die getraumatiseerde vader van haar.
Joden verwijten dat ze een leugenaar ontmaskeren en dat ze bedrog niet goedpraten, waarom? Ik kan er alleen naar gissen. Misschien is het kwaadheid over die lastige Joden met hun exclusiviteit die iedereen uitsluit. Vroeger was het 'het uitverkoren volk' dat die haat opwekte, misschien nu nog.
Mirjam van Hengel heeft geen idee dat je Joods voordoen en je zo associëren met het lot van de Joden in de Sjoa, een klap in het gezicht is van de werkelijke overlevenden en hun nageslacht.
Iedereen die simuleert, wordt gezien als psychisch niet in orde, maar hier wordt dat dus met alle begrip omgeven en krijgen de critici de volle laag.
De conclusie van Van Hengel: “Het zou hartverscheurend zijn als Friedmans teksten (…) verhuld zouden blijven achter de zwarte sluier van de vingerwijzing. Laat dat niet gebeuren.” Hier wordt echt geïnsinueerd dat de ontmaskeraars degenen zijn die fout ('zwart'!) zijn en onterecht met de vinger wijzen.
Frits Abrahams, die haar ooit interviewde en met haar bevriend was, schreef het voorwoord van het verzameld werk. Een citaat van Friedman uit een brief (uit 2005) aan hem: “Het liefst zou ik gewoon doorgaan met schrijven en lezen. Maar dat wordt me niet toegestaan.” Ze zag zichzelf dus als het ultieme slachtoffer dat de anderen de schuld geeft van haar ellende. Abrahams ziet haar misleiding niet in haar werk, maar in haar optreden in de buitenwereld. Zij loog zelfs expliciet toen ze in het AD zei dat haar vader een Joodse moeder had.
Abrahams wijst vooral op de bijzondere kwaliteit van haar werk. Hij schrijft wel over de ontmaskering, maar zonder oordeel. Als je je zo op de vlakte houdt, verdoezel je de waarheid en stem je eigenlijk in met de veroordeling van de Joodse critici.
Zo komt er een mythe in de wereld die vergoelijkt dat iemand bedrog pleegt en die de integriteit van de ontmaskeraars in twijfel trekt. Is dat niet precies wat Friedman wilde?