Op de David Hockney-tentoonstelling in het Teylersmuseum in Haarlem leerde ik opnieuw kijken. Je wordt altijd vrolijk van de schilderijen van Hockney. Van veel moderne kunstenaars en kunstcritici mag dat niet, je moet op zijn minst serieus kijken of op zijn ergst geschokt worden. Vreemd, door de eeuwen heen maakten mensen (meestal mannen) kunst om iets te tonen, hun eigen esthetische visie, op wat zij mooi en belangrijk vonden.
Ik heb één jaar geprobeerd kunstgeschiedenis te studeren (zo leuk voor een meisje, maar banen ho maar), maar liep verdwaasd door musea en zat verbijsterd in de collegezaal, waar de professor in een mij onbegrijpelijke taal kunst probeerde uit te leggen. Pas toen ik het opgaf en Frans ging studeren, begreep ik het. De kunsthistorici praten kunsthistorisch, een jargon voor intimi, dat niet wordt uitgelegd aan eerstejaarsstudenten. Wie het meteen begrijpt, gaat door, de anderen vallen af. Ook in musea hebben ze er een handje van moderne kunst onbegrijpelijk te presenteren, las Auke Hulst in het Stedelijk. Ze hebben niet door dat iets beschrijven ook een vak is, iets met taal en zo.
Sindsdien ga ik naar musea om iets moois te ervaren en te zien hoe kunstenaars hun visie op de wereld geven zonder ingewikkeld jargon.
Maar nu vertelde David Hockney in een film bij de tentoonstelling over perspectief Ik herinnerde me het verdwijnpunt uit een van de colleges, het punt op de horizon waar alle lijnen samenkomen.
Hij vertelde in zeer begrijpelijke taal dat het verdwijnpunt iets van westerse kunstenaars is en dat er elders juist vanuit de toeschouwer wordt geschilderd. De driehoek met de punt naar boven wordt een driehoek met de punt naar beneden, zodat je veel meer ziet. Net als in het echte leven, je kijkt steeds ergens anders naar en maakt er een geheel van in je hoofd.
En ik maar denken dat het een vaste wet was, dat perspectief, gehersenspoeld door de kunsthistorici die al het andere 'primitief' of 'naïef' noemden. Hockney schildert ook 'naïef' en laat al die perspectieven op één schilderij zien. Fascinerend!
Maar ik werd het meest geraakt door zijn eenvoudige tekeningetjes die dat illustreerden. Ik vind het niet op YouTube, dus tekende ik ze maar zelf:
Boven kijk je naar het verdwijnpunt tot in het oneindige, waar God ver weg is, zei Hockney. Beneden ben je zelf het verdwijnpunt en is God overal om je heen en ook in jezelf. Grappig, dat komt me heel bekend voor: in het jodendom is YAH de Alomtegenwoordige en zijn wij daar als evenbeeld naar geschapen en bezitten wij een goddelijke vonk van binnen. Maar zo mooi uitgelegd zag ik het nooit.
Ik weet niet of Hockney religieus is, maar intuïtief kwam hij tot dezelfde conclusie als de Joodse wijzen eeuwen eerder.
Wat zou het prettig zijn geweest als ik Hockney als docent had gehad in dat eerste jaar kunstgeschiedenis. Al zou ik dan nooit journalist zijn geworden, denk ik.