Ik heb laatst het formulier ingevuld voor de tegemoetkoming van de NS voor het transport van mijn grootouders en tante naar Westerbork. Het woord 'tegemoetkoming' alleen al, het is zo zuinig, zo: 'vooruit dan maar, omdat jullie zo zeuren'. De regels zijn ook vreemd en oneerlijk. De middag die het VBV er vorig jaar aan wijdde en waar ik over schreef, liet dat al zien.
De een kreeg geen geld voor zijn zusje; de vader van de ander was net voor de peildatum overleden. Een volstrekt willekeurige datum, gekozen toen de overeenkomst met Salo Muller werd gesloten. Ik verwijt Salo Muller niets, integendeel. Door zijn vasthoudendheid komt de NS er niet mee weg. Maar er wordt mondjesmaat uitgedeeld, niet ruimhartig, zodat het voelt als een gunst en niet als een terechte compensatie.
Maar ik heb het toch aangevraagd, als kleindochter van een 'belanghebbende'. Dat is dus degene die in de trein zat. Ook weer zo vreemd, mijn beide grootouders en tante zijn naar Auschwitz gedeporteerd, maar je kunt maar één familielid invullen. Dus maar voor mijn grootvader gekozen.
Voornaam, achternaam, geboortedatum en plaats, oké. Datum en plaats van overlijden … Ik stok, kan haast niet verder, maar ik moet het toch noteren: 31 augustus 1942 in Auschwitz, Polen.
Nu pas, nu ik het voor het eerst zelf opschrijf, komt het heftig binnen. Ik weet het bijna mijn hele leven en heb er natuurlijk veel over nagedacht. Ook over hoe ze waren en hoe ze klonken. En hoe het zou zijn geweest als ik ze wél had gekend. Of ik op ze leek, en al die andere vragen die ik ze nooit hebt kunnen stellen, en natuurlijk ook niet aan mijn vader, dat sprak vanzelf.
Er stond een artikel over rouwen in NRC: hoe belangrijk dat is en hoeveel vormen rouw kent. Liesbeth Rasker, de maakster van een podcast over rouwen, zei dat er twee soorten verdriet zijn, schoon en vuil verdriet. “Schoon is het als een geliefde overlijdt. Vuil als een geliefde je vrijwillig verlaat.” Helaas kennen wij ook verdriet om iemand die je nooit gekend hebt en dat is helemaal niet schoon, dat is verwarrend. Ik voelde het bij het invullen van het NS-formulier, het is oneindig verdriet, omdat er geen afscheid was en geen begrafenis, dus ook geen rouwritueel.
De Dodenherdenking was dit jaar extra zwaar, met die nadruk op de 75 jaar. Het was het rouwen dat Liesbeth Rasker benoemt. Ze zegt: “álles wat ik toen voelde, viel onder het hoofdstuk rouw.” Ze was vergeetachtig, moe, labiel. Ik ook.
Ik begrijp nu mijn reactie op de interviews met Van der Heijden (zie mijn vorige column), omdat, zegt Rasker, verdriet zich vaak vermomt als woede. Daarom was de timing zo pijnlijk, iets wat de ombudsman van NRC erkende, nadat ik hem had gemaild.
Zou het helpen als het NS-geld wordt uitgekeerd? Er zijn veel aanvragen, Joods Maatschappelijk Werk zei dat het maanden duurt voor je bericht krijgt. Ik wacht af, maar weet dat het geld het gemis niet kan goedmaken. Daar leven we mee. En we blijven alert, want Van der Heijden en consorten blijven doorgaan met goedpraten en zo onze rouw verstoren.