Milan van Lange heeft wel een heel grote blinde vlek, als hij in zijn proefschrift stelt dat er wél over emoties werd gesproken vlak na de oorlog. Hij haalt zijn gegevens via een zoekprogramma uit de Handelingen van de Eerste en Tweede Kamer, uit Troonredes en de Volkskrant en de Telegraaf.
Hij zocht op woorden als: wantrouwen, grief, krijgshaftig, dupe, schandelijk, teleurstelling en verwarring.
Vast heel wetenschappelijk, maar al lezend kreeg ik het gevoel dat er iets niet klopte. Er waren emoties, zegt hij, bij het debat over de vrijlating van de SS'er Willy Lages in 1952 en van de Drie van Breda in 1972. Ja, inderdaad, maar dat waren emoties over nazi's, niet van de overlevenden persoonlijk. Dus dat is veilig, woedend zijn op de vijand. Ook over het verzet waren er eerst emoties, maar die verdwenen, omdat er voor verzetsmensen snel pensioenregelingen waren. Weer heeft Van Lange alleen de emoties óver het verzet onderzocht, niet hoe zij het zelf hadden ervaren. Je vindt ook niets van de emoties van de mensen zelf met deze zoektermen. Waar zijn het verdriet, het verlies, de angst?
De vraag is natuurlijk: wie praatten er en wie zwegen? Van Langes proefschrift is in ieder geval incompleet, want vreemd genoeg noemt hij in het interview de Joden helemaal niet en hij heeft het alleen over zwijgende vaders. Ja, dan gaat het over het gemiddelde Nederlandse gezin dat na de oorlog praatte over de hongerwinter en de gedwongen tewerkstelling in Duitsland.
Maar als het over de Joodse overlevenden gaat, is het een heel ander verhaal. Ik weet niet of er ooit onderzocht is hoeveel van hen zwegen over hun ervaringen en hoeveel er wél – vaak tot in den treure – hun belevenissen herhaalden.
Maar als lid van de naoorlogse generatie merkte ik dat het merendeel van hen niet sprak. En als ze dat wel deden, ging het mondjesmaat, zonder hun emoties te benoemen.
Ik vraag me af waarom Van Lange zo graag wilde bewijzen dat het anders was. Er werd toch überhaupt nauwelijks over emoties gesproken, ook al voor de oorlog? Waarschijnlijk kan hij als lid van een veel jongere generatie (hij is van 1992) niet begrijpen dat je niet over gevoelens praatte. Mijn Friese oma had als motto: flink zijn. Dat kreeg ik via mijn moeder ook weer mee. Heel goed om een oorlog mee door te komen, maar niet voor de verwerking van verdriet en verlies.
Het belang van praten over emoties is nu algemeen bekend en waarschijnlijk voor Van Lange zó normaal, dat hij dit ook op de periode van kort na de oorlog plakt.
Zijn verhaal is onlogisch. Juist omdat er zoveel werd gezwegen (ook door moeders en andere familieleden) heeft hij natuurlijk niet kunnen onderzoeken hoe het echt zat.
En de Joodse overlevenden zijn blijven zwijgen.