Na de biografie van Henriette Boas lees ik weer een levensverhaal van een bijzondere vrouw van dezelfde generatie, Lea Dasberg. Marion de Ras schreef Lea Dasberg, historica en pedagoog – hovenier in de hof der historie. Gefascineerd heb ik het gelezen. Ik kende Lea Dasberg van een onverkwikkelijke middag bij Joods Maatschappelijk Werk, eind jaren negentig. Ik zoek in mijn notities en vind dit verhaal:
“We zitten in het bovenzaaltje van JMW aan de De Lairessestraat op een zondagmiddag met een groot aantal naoorlogse generatiegenoten en luisteren naar prof. Lea Dasberg, die ons over onszelf, de naoorlogse generatie, zal vertellen. Zij is klein en loopt moeilijk door de zware reuma die zij als kind opliep. Maar ze heeft de felle ogen die ik herken van meer vrouwen van haar leeftijd. Henriette Boas, bijvoorbeeld. Haar verhaal is wetenschappelijk, zoals een professor betaamt. Maar gaandeweg wordt de zaal onrustig. Wat beweert zij nu?
Kortgezegd komt het hier op neer: jullie hebben geen enkel probleem, dus als er iets met jullie is, stellen jullie je aan en is het gewoon gezeur van een verwende generatie die de oorlog niet heeft meegemaakt.
Pardon? De zaal komt in opstand. Zijn we met veel moeite uit het dal van verdriet, angst, schuld en schaamte gekropen, notabene met hulp van JMW dat hier onze gastheer is en waarvan enkele maatschappelijk werksters aanwezig zijn, en dan zijn we weer terug bij af. De professor zegt het immers? Ze begrijpt niets van de ophef. Zij heeft het wetenschappelijk onderzocht en de naoorlogse generatie heeft niets van de oorlog meegekregen.
Sommige mensen krijgen het te kwaad, een vriendin van mij vertelt haar geschiedenis met een zwaar gestoorde moeder en een afwezige vader. Iemand anders vertelt dat zij als klein meisje op een hoge kast gezet werd en haar vader zei: 'Spring, ik vang je op'. Maar hij ving haar niet, ze viel keihard op de grond. 'Zo', zei hij, 'nu weet je dat niemand te vertrouwen is'. En daar zou je niets aan over houden?
We zijn allemaal geschokt, maar prof. Dasberg houdt voet bij stuk. De middag loopt rumoerig af, sommigen vertrekken voortijdig. De maatschappelijk werksters hebben hun handen vol aan het opvangen van huilende mensen. We troosten elkaar ook: Kom op, trek het je niet aan, ze heeft er niets van begrepen. Zij zit in Israël, waar het probleem nog nauwelijks speelt en ze heeft zelf geen kinderen. Dat zou geen verschil moeten maken, maar dat geloven we niet.
Ik probeer later in een brief aan haar uit te leggen wat misschien niet goed is overgekomen in de consternatie. Dat wij wel degelijk problemen hebben, de een meer dan de ander, maar dat er duidelijk overeenkomsten zijn. Ik geef ook voorbeelden (de sprong van de kast!). Ik krijg antwoord van Lea Dasberg, maar ze geeft niets toe. Hoe kan ze ook? Haar hele leven is gebouwd op de zekerheden die ze zichzelf heeft aangepraat. Psychologisch kun je het ook verklaren: ze zat tijdens de oorlog in Zwitserland, survivor's guilt speelt dus een rol en haar handicap ook. Ik herken haar houding maar al te goed. Heb ik niet een vader die precies zo reageert? En hebben velen van mijn generatiegenoten niet ook ouders met een oorlogstrauma, dat nooit verwerkt is?
Later, veel later, komen er onderzoeken van JMW die laten zien dat de naoorlogse generatie significant meer psychologische problemen heeft, meer scheidingen telt en minder relaties heeft dan niet-Joodse generatiegenoten. Het bewijst wat wij op die zondag bij JMW al wisten en Lea Dasberg niet wilde zien.”
In de biografie vraagt ze zich af: “Waarom noemen ze zich niet ‘de kinderen van de vermoorden’?”. Afgezien van het feit dat de naoorlogse generatie ook ondergedoken en naar het buitenland ontkomen ouders heeft, is het een term die extra benadrukt dat wij slachtoffers zouden zijn. Dat zijn we ook, maar het is juist de verdienste van JMW geweest dat zíj dat erkenden en ons hielpen het te verwerken. Maar Lea Dasberg ontkent het heftig. Volgens haar zitten wij vast in het slachtoffergevoel en cultiveren wij dat. Wilde zij niet erkennen dat er een getraumatiseerde generatie was? Het lijkt er wel op.
Zij vond het ook erg (ze krijgt er de “kotskriebels” van) dat wij opeens tevoorschijn kwamen in háár Joodse wereldje. Tja, als je opgroeit in een gezin waar over de Sjoa en het jodendom werd gezwegen, is het nóg een wonder dat zoveel generatiegenoten het jodendom veel later alsnog ontdekten, weer vooral dankzij JMW. Van haar mochten Anet Bleich en Max van Weezel zelfs niet eens Joods trouwen. Daar werd ze “kotsmisselijk” van. In plaats van blij te zijn met iedere nieuwkomer in het zo gedecimeerde Joodse Nederland, klaagt Lea Dasberg dan dat haar Joodse wereldje (dat alleen orthodox is, de liberalen tellen niet mee) niet meer exclusief is.
Haar verweer is om het antisemitisme en de Sjoa steeds aan de ánderen wijten, zijzelf heeft er niets mee te maken. Dat kwam vroeger vaker voor, maar nu kijken wij daar toch anders tegen aan. Niets doen tegen antisemieten, dat lijkt nu echt geen goede strategie meer. Misschien juist omdat wij ons weer van ons jodendom bewust zijn geworden en de gevaren daarom heel duidelijk zien.
Ze gaat ver in haar haat (zo kun je het wel noemen) tegen ons allemaal, die zeggen last te hebben van de trauma's van onze ouders. Begin jaren '90 zegt ze: “Ze komen bij elkaar in Woudschoten (…). Dat is voor deze mensen zoiets als Woodstock voor de jaren zestig. Maar dan een ziek Woodstock.” Er is op gereageerd door de kinderpsychiater David de Levita, de schrijver Gerhard Durlacher en historica Evelien Gans. Zij zijn het pertinent oneens met de brute manier waarop Lea Dasberg omgaat met de naoorlogse generatie.
Ik heb de meeste Woudschotenconferenties meegemaakt en daar alleen maar warmte en begrip ondervonden. Er was over het algemeen geen zwelgen in slachtofferschap, op enkele mensen na, die dan werden gewezen op verdere hulp.
Dasberg laat iets zien van de reden waarom zij zo woedend is: “Alsof iemand beschadigd is voor de rest van zijn leven. Ik kan daar niet tegen (…). Er kunnen een heleboel dingen gebeurd zijn, waaronder je geleden hebt, maar waar je je uitgewerkt kan hebben.”
Zij zat tijdens de oorlog in Zwitserland, vanwege haar handicap, en moest daarna nog een jaar blijven, omdat er thuis (haar ouders hadden het overleefd) nog geen plaats voor haar was. In de steek gelaten, afgewezen, genegeerd, dat zijn heftige gevoelens die gelijk staan aan fysieke pijn. Maar zij klaagde niet en ging door. Iedereen die dat niet deed, terwijl die minder had meegemaakt dan zij, vond ze dus een aansteller.
We zijn nu vele jaren later en ik zou nu niet meer zo geschokt zijn als iemand de trauma's van de naoorlogse generatie zou ontkennen. Ik heb ze verwerkt en voel me zeker in mijn Joodse identiteit. Maar JMW organiseert nog steeds praatgroepen voor de naoorlogse generaties. Die zijn er dus niet voor niets.