Alle dingen waar ik me druk over maak en over wil schrijven zijn nu onbelangrijk.
Bezorgdheid, verdriet en machteloosheid nemen het over. Oeroude gevoelens waar Joden altijd mee te maken hebben gehad. Niet voor niets wordt het woord shalom zo vaak gebruikt in gebeden en liederen. Het is altijd weer de wens en de hoop dat het beter wordt. Ik keek naar de Simchat Tora-dienst van de progressieve gemeente Beit Simcha Torah in New York.
Rabbijn Sharon Kleinman vond woorden die wat bittere troost boden. “Laten we geloven in het onmogelijke”, zei ze, “en bidden voor alle Israëli's en Palestijnen die in vrede blijven geloven.” De gemeente danste dit keer niet met de Tora, maar gaf die door van de ene naar de andere aanwezige. De mensen hielden de rol tegen zich aan alsof ze een baby knuffelden; uit verdriet en wanhoop klampten ze zich er aan vast.
Ik moet steeds denken aan het lied dat we vaak zongen in sjoel. Het is alweer een wens en een verlangen naar vrede uit Jesjajahoe (Jesaja) 2:4: “Lo jisa goi el goi cherev, lo jilmedoe od milchama – Geen volk zal nog het zwaard trekken tegen een ander volk, geen mens zal meer weten wat oorlog is.”