Ik ontmoette een ver familielid en als vanzelfsprekend hadden we het over onze ouders. Zij had ook een zwijgende vader en had weinig tot niets gehoord over het jodendom. Ja natuurlijk, naoorlogse generatie.
Ik ga terug naar eind jaren tachtig van de vorige eeuw, toen ik voor het eerst aarzelend en met veel voorbehoud een praatgroep van Joods Maatschappelijk Werk voor de tweede generatie binnenstapte. Waarom? Ik las de oproep en dacht dat ik daar misschien wel iets aan kon hebben. Na een rondje kennismaken was mijn twijfel voorbij. De verhalen van mijn mede-gespreksgroepers waren míjn verhalen, hun ervaringen leken op de mijne, sommige erger, andere minder zwaar. Wat was het bijzonder om dat mee te maken. Het was heftig; er werd wel eens een traan gelaten en soms sleepte ik mij erheen, maar uiteindelijk was het alleen maar verrijkend en zijn er heel wat trauma's verwerkt en geheeld. Niet alleen die van mij. Op de Woudschotenconferenties begin jaren negentig ontmoette ik vele andere naoorlogse generatiegenoten en daar hoorde ik hetzelfde.
Later, toen ik bij Beit Ha’Chidush de contactpersoon was en vaak werd gebeld, hoorde ik dezelfde verhalen. Wat was degene aan de andere kant van de telefoon opgelucht te horen dat hij of zij niet de enige was met problemen rond hechting, commitment, schuldgevoel naar de ouders (je kon het nooit goed genoeg doen) en al die andere zaken die bij de naoorlogse generaties horen.
Hoezo? Jij hebt de oorlog toch niet meegemaakt?, hoorde je dan toch nog vaak van de oudere generatie (zie mijn eerdere columns). Niet zeuren dus. Maar dan wist ik: jawel, wij hebben heel wat mee gekregen, de transgenerationele trauma’s zijn wetenschappelijk bewezen en die moeten worden herkend en erkend.
Tot zover alles prima in orde, dacht ik. Totdat ik iemand tegenkwam die mij vreemd aankeek toen ik vertelde over mijn gespreksgroep (die in kleinere vorm, als vriendengroep, nog steeds bestaat). Ik vroeg waarom ze dat zo raar vond. Ze is iemand die uit Amsterdam komt, een grote vriendenkring heeft van vooral orthodoxe en liberale Joden. Ze vertelde dat het in haar omgeving not done was om je naoorlogs te noemen, en zeker niet om daarmee problemen te hebben. Ze had ze wel eens zien zitten, zo’n groepje bij broodjeszaak Sal Meijer of zo, en ze vond ze dan losers. Al haar vrienden dachten dat trouwens.
Hè? Ik een loser? Ik zielig? Ik dacht het niet. Zij ook niet, haastte ze zich te benadrukken. Maar die anderen, ja, die wel.
Nu is het zo dat er vooral in orthodoxe kring minder naoorlogse trauma’s zijn, omdat men elkaar had en een hechte club vormde. De ‘randjoden’, zoals JMW ze noemde, hadden niet zo’n opvang en moesten het allemaal alleen uitzoeken.
Maar om dan zo denigrerend te doen over degenen die wel hulp zochten; ik vond het schokkend. Of eigenlijk niet. Ik heb langdurige ervaring met de afwijzing van patrilineaire Joden in Nederland. Nog steeds is de vanzelfsprekende houding om, zoals in de Verenigde Staten en Engeland, Joden met één Joodse ouder zonder problemen te verwelkomen, hier zeldzaam. Maar om mensen af te wijzen om de trauma’s die álle naoorlogse Joden in meer of mindere mate hebben opgelopen, is schrijnend. Want vertel mij niet dat de moord op zeer veel familieleden op geen enkele manier je leven beïnvloedt. Dan loop je weg voor de realiteit, zoals veel overlevenden deden en nog steeds doen. Daar zijn veel redenen voor en vele daarvan begrijp ik. Maar anno 2016 zouden de anderen, mijn leeftijdgenoten en hun kinderen en zelfs ook hun kleinkinderen, die realiteit wel eens onder ogen mogen zien. De trauma’s werken door, of je het nu wilt of niet.
We zijn nu 25 jaar verder, en gelukkig zijn er nog steeds JMW-praatgroepen. Ik vertelde erover aan mijn verre familielid. Ik hoop dat ze er naartoe gaat. Want je bent geen loser als je je problemen aanpakt. Integendeel.