Twee jaar geleden had ik de moed verloren om nog tegen de vergrijzers, de wegmoffelaars in te gaan, na twee interviews in NRC en Trouw, waarin Chris van der Heijden de nieuwe versie van zijn boek Grijs verleden mocht aanprijzen.* Ik kon het niet op dat moment.
Nu, op de warmste dag van het jaar, begon ik toch aan deze versie van het boek, dat oorspronkelijk in 2001 verscheen. Ik had het wel eens doorgebladerd, maar kon me er niet toe zetten om het helemaal te lezen. Nu las ik de nieuwe inleiding. Maar eerst de 'leidraden', die meteen de toon zetten. Een bonte verzameling schrijvers, die allemaal betoogden dat het allemaal niet zo erg was in de Tweede Wereldoorlog. Armando: “Het rijk der tussentinten”, Jaap Hofman: “Overaccentuering van de tegenstelling goed/fout”. En Renate Rubinstein mag haar dwarse mening ook ventileren, omdat die goed uitkomt: “We waren niet antisemitisch, we waren alleen laf.”
Dus geen tegenspraak mogelijk. Die kwam er wel, tot grote verbazing van Van der Heijden. Dat hij zijn boek begon met de zinnen: “Eerst was er de oorlog, daarna het verhaal van die oorlog. De oorlog was erg, maar het verhaal maakte de oorlog nog erger”, was écht niet bedoeld om te beweren dat de verhalen over de Sjoa erger waren dan de Sjoa zelf. Dat lazen al die vreselijke critici er alleen maar in. Die waren dus fout. En hij zich maar verbazen, want hij had er niet bij stilgestaan dat je het zo kon opvatten. Zou het? Zijn hele inleiding is één klacht tegen de mensen die hem bekritiseerden, hij begrijpt echt niet wat hen bezielt. Hij bedoelde het toch goed? Ha, goede bedoelingen, die kennen we nu wel; daar schreef ik eerder al over.
Hij geeft zijn tegenstanders de schuld dat ze woedend zijn over zijn bewust provocerende uitspraken.
Dus zogenaamd onschuldig bedoeld, maar expres provocerend? Dat is zó hypocriet en nog een graadje erger dan alle beschuldigingen die Ad van Liempt op zijn critici afvuurde. Ze gebruiken beiden dezelfde argumenten en maken hun critici zwart, terwijl ze zelf spierwit zijn. En ik dacht nog wel dat ze zo van de relativering waren?
Van der Heijden citeert met instemming J.A.A. van Doorn, die critici dom noemt: “Ze kennen de mens niet, omdat ze zichzelf niet kennen.” Een van de vele typische voorbeelden van projectie: de ander verwijten wat je zelf bent.
Zijn botte gebrek aan empathie met de slachtoffers, vermomd als onbegrip, is werkelijk stuitend. Leon de Winter en Jessica Durlacher bijvoorbeeld, zeggen hun vriendschap met hem op. Snapt hij niets van. Toppunt van kwalijkheid is zijn behandeling van Evelien Gans z.l. Hij vindt het zelf “heikel”, omdat ze overleden is, maar kan het niet laten om haar een trap na te geven.
En wie zijn zijn critici dan? “Linksen, joods, of met een en ander [sic] sympathiserend.” Nou dan weet je het wel, daar kan niets goeds van komen.
Dan: waarom waren sommigen fout in de oorlog? Dat kan toeval zijn, of een stommiteit, of een kleinigheid als contact met de Duitsers via familie bijvoorbeeld. Dat het per definitie een foute keuze is, ook al is de aanleiding toeval, wil Van der Heijden niet weten, want dan klopt zijn verhaal niet meer.
Hij ontkent dat hij het lot van de Joden relativeert, maar meteen roept hij “dat de ‘fouten’ (let op de aanhalingstekens) in de meeste gevallen niet enkel meedogenloze schoften waren.” Want het is dubbel, de moordenaars konden best van mooie muziek houden, vindt hij.
Oh ja, Hitler hield ook zo van honden, het beste excuus voor het ontkennen van de werkelijkheid. Dat verwijt hij zijn critici juist, ze begrijpen niets van “verleden, heden, zichzelf of anderen.” Hij noemt ze ook “een minuscuul groepje dat elkaar bewierookt, anderen vervloekt, maar niettemin in staat is veel tamtam te maken.” Was het maar waar, de meeste media willen weinig tot niets horen van de kritiek op Van der Heijden en zijn opvolgers Van Liempt en Bart van der Boom.
Zijn foute vader moet hij natuurlijk ook excuseren. Want zes jaar gevangenschap na de oorlog voor “een man van in de dertig vol levenslust, die hunkerde naar zijn vrouw en twee kinderen is niet niks.” Nee, je mag het niet met anderen vergelijken, die helemaal geen vrouw of kinderen meer hadden, dat is niet “zinvol”. Pa (die bij de Waffen SS zat) had een “zekere” verantwoordelijkheid voor de Sjoa, dat wil hij wel erkennen, maar je kunt niet alle meelopers, de bakker, de chauffeur etc. verantwoordelijkheid geven voor de moorden. Dat is een “gemakzuchtige redenering.”
Een ander punt vindt Van der Heijden dat zijn critici (hij noemt het net als Van Liempt in oorlogstermen een “offensief”) moeite hebben met het heilloze plan om op de Nationale 4/5 mei Herdenking een achterneef van een Waffen SS'er te laten spreken en in Westerbork aandacht te schenken aan anderen dan de Joden. Hij valt erover dat Hammelburg (welke?) vindt dat de herdenking “van ons is afgepakt.” Dat mag niet, want niemand heeft het alleenrecht op het verleden, op de oorlog, volgens hem. Dat is bewust verdraaien wat Hammelburg bedoelde en hij vergeet dat het járen duurde voor de Joden en Roma/Sinti specifiek werden genoemd tijdens de herdenking. Wie pakte dus van wie iets af?
Van der Heijden schrijft uit rancune, hij maakt zijn critici zwart en zet zichzelf als slachtoffer neer. Geen moment denkt hij er aan dat hij zelf deze kritiek over zich heeft afgeroepen door bewust onduidelijk te zijn en te provoceren. En dat was alleen maar de inleiding.
Wordt vervolgd.
- Maarten van Voorst heeft in Trouw ook stevige kritiek op het boek.