Soms verwoordt iemand iets dat je zelf ook voelt op zodanige wijze dat je denkt: ja, zo is het. Dit keer is het Nizar Azouzi, uit de NRC-serie De Gewone Nederlander van Lamyae Aharouay.
Het is een aardige jongen van 16 uit Amsterdam. Hij praat over zijn leven op school, en met vrienden, met wie hij discussieert over politiek. Hij voelt zich geen slachtoffer, hij heeft het getroffen met alles. Hij is nooit racistisch bejegend, nooit anders behandeld. “Maar op de achtergrond sluimert het wel, hij kan er alleen de vinger niet opleggen.” Hij noemt Wilders, met het op één na grootste aantal kamerzetels. Dan is er toch niks aan de hand, vraagt de interviewster. Nizar zucht: “Ik wil niet wachten tot het al gebeurd is”, maar hij weet nog niet hoe dat aan te pakken.
Aan de ene kant is het mooi dat deze moslim van Marokkaanse afkomst geen ervaringen heeft met discriminatie, aan de andere kant voelt hij de stemming goed aan. Dat onderhuidse gevoel, waar je niet echt de vinger op kunt leggen, maar dat er wel is. Wij noemen dat risjes, ik weet niet of moslims er ook een woord voor hebben.
Eigenlijk is het net zoals met het vernietigende rapport over het Rode Kruis. Je wist het, maar als je er iets van zei (“Ik geef niet aan het Rode Kruis, dat was fout in de oorlog”), was de reactie vaak gechoqueerd, want het Rode Kruis, dat was toch onbesproken en neutraal. De reactie van de huidige directeur vind ík nou choquerend, hij wist er niets van, zei hij. “Wat je niet ziet, bestaat niet”, het grote zwijgen in optima forma, en dat in deze tijd, waarin gelukkig veel onderzoeken verschijnen over de handel en wandel van organisaties in oorlogstijd, denk ook aan de onderzoeken naar roofkunst. Laten er nog maar veel komen.
Goed dat nu bewezen is wat je al wist. Op andere terreinen is het moeilijker. Wat te denken van die tendens om te nivelleren, te ‘vergrijzen’ als het om de Sjoa gaat? We hadden Chris van der Heijden, nu Isabel van Boetzelaer. Zij kan het niet laten om te vertellen hoe zielig zij is, nu weer in een interview in het blad van het 4 en 5 mei comité, waarin ze Maarten van Voorst - die Boetzelaers uitspraken over haar familie checkte en te licht bevond – ook nog een sneer geeft. Dat comité ging al eerder in de fout, maar heeft nog niets geleerd, blijkbaar.
Want daar is weer die onwil om gewoon te erkennen dat het nooit goed is de daden van foute mensen te vergoelijken. Als het je eigen (groot)vader of -moeder betreft, kan je – als je dat wilt – ze zelf wel vergeven en je kan ook nog begrip hebben voor de reden dat ze de foute kant kozen. Dat deed Alexander Münninghoff bijvoorbeeld in zijn boek De stamhouder, waarin hij uitlegt hoe zijn vader er toe kwam bij de SS te gaan. Hij heeft trouwens, voor zover ik weet, nog geen afstand genomen van het boek van Van Boetzelaer. Maar foute daden proberen goed te praten, dat is gevaarlijk, want het legitimeert anderen om ook te nivelleren en vergrijzen.
Dat zie je ook aan het nieuwe toneelstuk over Anne Frank, Achter het Huis van Ilja Leonard Pfeijffer. Hij noemt het fictie gebaseerd op waargebeurde feiten: “Het dagboek als startpunt voor de verbeelding. Die vrijheid kunnen nemen als auteur: dat was een voorwaarde voor mij om dit te doen.” Want het dagboek vond hij “eerder een verslag van een bizar experiment.” Oh ja, onderduiken omdat je anders wordt vermoord, dat is zeker een ‘bizar experiment’.
En de opmerking dat het iedereen vrij staat een eigen interpretatie van de historische feiten te geven, riekt ook naar, nog net geen ontkenning, maar wel naar een verdraaiing van de feiten. “Geschiedvervalsing” noemde Esther Voet het gewoon.
Ik hoop niet dat Nizar na zijn studie te maken krijgt met problemen bij het zoeken van werk, door zijn achternaam of zijn uiterlijk. Maar ik ben bang van wel.