En weer wordt het Pesach, een Pesach zonder Seder met vrienden en familie. Dit jaar heb ik niet het dilemma naar welke Seder(s) ik zal gaan: bij familie, bij vrienden, bij Beit Ha'Chidush, of toch weer eens een eigen Seder geven? Wat een goldene sores was dat, nu we thuis zitten en in ons eentje moeten sederen of misschien via onze laptop.
Ik lees alvast in de Haggada die ik dit jaar heb gekocht, The Promise of the Land, door rabbijn Ellen Bernstein. Mooie dingen zegt ze, bijvoorbeeld dat de farao geen naam heeft, geen identiteit, omdat in een staat met slavernij iederéén zijn naam en menselijkheid verliest. Ik schrijf 'de' farao, omdat ik farao zonder lidwoord altijd al raar vond. Nu begrijp ik waarom. Het lijkt dan teveel op een naam, op één bepaalde persoon. In de Nieuwe Hagada kozen wij ervoor hem 'de Heerser' te noemen.
Rabbijn Bernstein legt de nadruk op de ecologische betekenis van de Haggada, op het land (Erets betekent land én aarde), dat ons wordt beloofd en waar wij zorgvuldig mee om moeten gaan. Dat geldt ook voor de mensen en de dieren die er wonen. “De belofte van het land is de belofte van het leven, de vrijheid”, schrijft ze.
En wat haar is opgevallen, is dat er in het verhaal dat wij lezen over “de zwervende Arameeër” (Deuteronomium/Devarim 26:5) twee regels ontbreken in de Haggada, Devarim 26:29-10: “YHVH bracht ons hierheen en gaf ons dit land, een land dat overvloeit van melk en honing. Nu breng ik U de eerste van de vruchten van het land, dat U, Eeuwige, mij gegeven heeft.”
In de slavernij hadden we geen land, we moesten het alleen bewerken ten gunste van de Heerser. Tijdens de Uittocht hadden we veertig jaar lang (één generatie) de tijd om de betekenis van land als bron van leven weer te leren. En eenmaal aangekomen toonden we onze dankbaarheid voor de opbrengst van de aarde. We beseften tegelijkertijd dat het land niet ons eigendom was, maar dat we het goed moeten beheren voor latere generaties.
Even verderop wordt ook weer de vreemdeling expliciet genoemd. Die deelt mee in de gaven van het land (Devarim 26:11).
Waarom staan die twee verzen uit Devarim niet in de Haggada? De rabbijnen geven er geen verklaring voor, Ellen Bernstein denkt dat het komt doordat de verzen waarschijnlijk werden geschreven kort na de verwoesting van de Tweede Tempel (70 na de gebruikelijke jaartelling). Toen was er nog een betrekkelijk grote Joodse bevolking in Erets Jisraeel. Pas in de derde eeuw van de gebruikelijke jaartelling woonden zoveel Joden in de diaspora dat het idee van een eigen land haast ondenkbaar was en de schrijvers van de Haggadot de verzen dus weg lieten.
De twee weggelaten verzen laten ook zien dat wij een wederzijdse, actieve relatie met YHVH hebben en dus een eigen verantwoordelijkheid hebben voor de aarde.
Rabbijn Bernstein ziet de term Erets niet alleen als het land Jisraeel, maar in het algemeen als de hele aarde en benadrukt dat de ecologische betekenis daarvan voorop staat.
De Haggada blijft het verhaal van bevrijding en hoop. Hoop dat het beter wordt, dat we ook nu weer uit een ellendige situatie komen, gezond en wel. Dit jaar nog alleen thuis, volgend jaar weer de mogelijkheid om te kiezen met wie je gaat sederen, met je dierbaren om je heen.
Dus laten we ondanks alles Pesach vieren, met een sederschotel waarop we behalve de bittere maror en het zoute water ook het jonge lentegroen en het ei als symbolen voor het nieuwe leven leggen, met de zoete charoset om ons troost te bieden in deze onzekere tijd.