Ze hebben misschien wel gelijk, de Nieuwe Historici in Israël, die spreken over de ‘erfzonde’ die de Zionisten begingen door Palestijnen te verdrijven bij de stichting van de staat.
Daarbij mogen we bedenken dat er waarschijnlijk geen land is zonder zo’n erfzonde. De Franken vielen in de vroege middeleeuwen Gallië binnen. Zij onderwierpen of verdreven de daar wonende Gallo-Romeinen en stichtten er hun (Frank)rijk. Nederland voegde Limburg aan zijn grondgebied toe nadat Frederik Hendrik tijdens een militaire campagne de loop van de Maas stroomopwaarts volgde en door toevallige gunstige omstandigheden kon doorstoten tot Maastricht. De Australiërs bouwden hun land op dat van de Aboriginals, en nog in 1928 vond er onder hen een slachting plaats.
Hoe zwaar de erfzonde weegt, hangt af van de omvang ervan, maar ook van de vraag hoe lang geleden die heeft plaats gevonden. De neiging in onze publieke opinies bestaat om, naarmate de erfzonde en gebiedsinname verder in het verleden gelegen zijn, het bestaan van de daarop gebaseerde natiestaat als minder problematisch te beschouwen. Ongeacht de willekeur die in iedere natievorming en gebiedsinname gelegen is.
Wat dat betreft heeft Israël het niet gemakkelijk want het is pas in 1947/48 ontstaan, zeg maar in onze eigen tijd. Dan kun je nog aangesproken worden op je erfzonde, de slachtoffers en hun kinderen zijn nog onder ons. Daar komt bij dat Israël ontstond in een periode waarin de Westerse naties zich over hun eigen natievorming niet meer druk hoefden te maken en meer belangstelling kregen voor supranationale instanties. Reden voor de historicus Isaac Deutscher om de stichting van de staat problematisch en anachronistisch te noemen.
Daar staat tegenover dat er geen sterkere juridische basis te bedenken is voor staatsvorming dan die aan Israël ten grondslag ligt: een beslissing van de Verenigde Naties. In dit geval het delingsbesluit waarin het Engelse mandaatgebied Palestina in tweeën gedeeld wordt, met een deel voor de Joden en een deel voor de Palestijnen.
Dat neemt niet meteen de willekeur van de erfzonde weg (verdrijving en overheersing van de oorspronkelijke bevolking) en daarom is voor sommigen de stichting van de staat Israël onacceptabel. Voor mij is die acceptabel omdat ik vind dat het Joodse volk recht heeft op een eigen staat en omdat ik weet dat – historisch gezien – een staat niet tot stand kan komen zonder een zekere mate van willekeur. Dus 1947 accepteer ik.
Dat is anders voor wat betreft de periode na 1967. Daarmee doel ik niet op het feit dat Israël de Westbank en de Golan in handen kreeg, want dat was slechts de uitkomst van een oorlog die door anderen begonnen was. Onacceptabel vind ik dat vanaf dat moment het gesjoemel met grenzen begon waarbij Israël streefde naar blijvende uitbreiding van de grenzen. Vanaf dat moment is de willekeur niet meer beperkt tot de oorspronkelijke erfzonde.
Door zo te handelen kies je in feite voor permanente willekeur en het recht van de sterkste. Je wordt cynisch en zegt dan: het was altijd willekeur en dat zal het altijd blijven, laten we daar maar ons voordeel mee doen zolang wij de sterksten zijn. Dat lijkt wel de dominante teneur, niet alleen van de Israëlische politiek maar van een meerderheid van de bevolking.
Daar word ik niet blij van. Ten eerste omdat die omhelzing van voortgaande willekeur moreel verwerpelijk is. Maar net zo zeer omdat het arbitraire karakter van de oorspronkelijke erfzonde zo iedere keer opnieuw benadrukt wordt en niet de kans krijgt om geaccepteerd te raken.