Nog vele jaren. U heeft Jom Kipoer weer overleefd, met Gods hulp. Toch las en hoorde ik door de jaren heen dat er inderdaad een verschijnsel lijkt te bestaan dat mensen vlak na hun bijzondere verjaardag of een feestdag overlijden. Enig googlen verwijst dan naar het werk van ene D.P. Phillips die al in de jaren ’70 van de vorige eeuw deze theorie poneerde.
Ene Ira Wasserman (co-auteur Stack) deed het in de jaren ’90 nog eens over met gegevens uit Ohio en bevestigde het verschijnsel met betrekking tot verjaardagen: in de week ervoor daalt het sterftecijfer, in de week erna stijgt het juist weer.
Wie ook stierf net na Jom Kipoer, volgens de Yediot Acharonot, was rabbijn Philip (Shraga) Berg, oprichter van het Kabbalah Centre (u weet wel, Madonna en andere celebs). Volgens de één de man die de Kabbala onder de aandacht van miljoenen mensen bracht, volgens het orthodoxe establishment juist een schande om Kabbala bij iedereen aan de man te brengen. En dan waren er de verhalen over geld – het zou allemaal commercieel zijn, met recente berichten over vragen bij de non-profit status van de organisatie door de Amerikaanse overheid die een onderzoek zou zijn gestart. Het artikel in de Yediot, dat vanuit een positieve invalshoek was geschreven (evenals de wetenschappelijke studie van Jody Myers over het centrum: Kabbalah and the Spiritual Quest: The Kabbalah Centre in America uit 2007), leidde tot vervelende reaguurders. Die, terwijl de man nog niet eens begraven was – volgens mij was de lewaje afgelopen woensdag in Tsfat, al nare verwensingen intikten. Lijkt me ook niet echt iets vrooms en spiritueels – laten we wat betreft de religieuze zaken het oordeel even aan God over, alstublieft? Hij mag bepalen wie wel en geen ketter is. Wat me weer bij een verhaal van mijn Rosj Jesjiva brengt, een groot geleerde en oprecht mens uit het oude Vilna, dat ongeveer zo ging:
Lechajim! Nog een reden om de vreugde van Soekot extra te benadrukken … Want het was natuurlijk één groot feest – Soekot. Nu de oogst was binnengehaald, was er reden om te feesten, want nu pas werd duidelijk wat het jaar had opgebracht. Volgens sommigen is de soeka dan ook gewoon een hut waarin landbouwers sliepen wanneer men de spullen op het veld verzamelde, om deze vervolgens naar huis te brengen voor de winter. Ter bewaking bleef je natuurlijk bij je inkomsten slapen, en dus vertoefde je in een hut dichtbij je kostbare producten. Tegelijkertijd was je onzeker: zou het wel genoeg zijn om de herfst en winter mee door te komen? En wat nu als het erg koud is en nat? Als alles door schimmel of ongedierte wordt aangevreten? Zo zijn het oordeel van de Hoge Feestdagen en Soekot weer met elkaar verbonden … Want met Soekot worden we beoordeeld met betrekking tot het water, weet de Misjna al (Misjna Rosj Hasjanna 1:2). Maar hoe dat anno 2013 nog precies betekenis heeft, daar mag u over nadenken.
Zelf ervaar ik altijd een wat surrealistisch gebeuren als je iets viert dat nergens door je omgeving wordt meegevierd. Zeker in de huidige tijd waarin de oorspronkelijke agrarische achtergrond van de feesten totaal verdwenen is. Maar ook vroeger was er blijkbaar al sprake van enige dissonantie tussen de Joodse leefwijze en de omgeving, getuige de volgende Midrasj (Bereesjiet Rabbah 13):
“Jullie hebben feesten en wij hebben feesten. Wanneer jullie blij zijn, zijn wij niet blij. En wanneer wij blij zijn, zijn jullie niet blij! Wanneer zijn wij en jullie blij?”
De rabbijn antwoordt: wanneer het regent!
Regen is universeel en een bron van blijdschap voor Jood en heiden, volgens de rabbijn. De Midrasj gaat verder met het brengen van een bewijs uit Tenach dat dit ook zo is. Er staat immers geschreven in Psalm 65 (naar de Herziene Statenvertaling):
U doet water in zijn voren dalen,
U doorweekt het met regendruppels,
U zegent zijn gewas.
12 U kroont het jaar van Uw goedheid,
Uw voetstappen druipen van overvloed,
13 zij bedruipen de weiden van de woestijn.
De heuvels omgorden zich met vreugde.
14 Het kleinvee bekleedt zich met een vacht,
de dalen zijn bedekt met koren;
zij juichen, en zingen ook.
Prachtige beelden, herkenbaar voor iedereen die tussen de natuur woont.
Maar het gaat de Midrasj vooral om het einde van de Psalm: zij juichen, en zingen ook.
Wie zingen er, vraagt de Midrasj? Lees maar het begin van de Psalm die erop volgt, antwoordt de Midrasj. Want Psalm 66 opent: Een lied, een psalm, voor de koorleider. Juich voor God, heel de aarde! “Er staat niet: Priesters, Levieten en Israëlieten, maar: Juich voor God HEEL de aarde”. Iedereen dus, Jood en niet-Jood.
Volgens mij wordt ook verwezen naar de universele betekenis van Soekot – het feest voor de regen. De rabbijnen zien namelijk in het aantal van de 70 ossen die geofferd worden op Soekot (tel het maar na in Bemidbar 29), een verwijzing naar de 70 volkeren. Op deze manier gaven ze aan de offers in de Tempel van Jeruzalem een universele betekenis: voor Jood én niet-Jood. U zwaait toch ook met de loelav voor uw buurman?!
Tot slot nog een vraagje dat af-en-toe opduikt in de vraagbaken:
Mag de vrouw een soeka bouwen en/of de dakbedekking erop leggen? Vrouwen zijn immers vrijgesteld van de plicht van in de Soeka zitten? Maak je niet druk, niets aan de hand.
Kort uitgelegd: de soeka hoeft niet voor de religieuze plicht gebouwd te zijn, als hij maar ter beschutting is gemaakt. Dus lekker samen aan de slag!
Chag sameach!