Het woordje ‘allen’ in bovenstaande vraag is een beetje misleidend, want ik richt me niet tot de grote groep niet-godsdienstigen binnen onze samenleving. Ik zou hen wel kunnen insluiten in mijn vraag, want Verlichtingsfundamentalisme is in het Westen een niet verwaarloosbaar verschijnsel. Maar ik gebruik hier het woord ‘fundamentalisme’ met betrekking tot het terrein waarop het oorspronkelijk gebruikt werd, namelijk dat van de godsdienst. ‘Fundamentalisme’ verwijst dan naar een godsdienstige praktijk die aan overgeleverde heilige teksten een fundamenteel gewicht toekent.
Het woord ‘fundamentalist’ wordt in die context meestal gebruikt om degenen aan te duiden die strikt aan de traditie vasthouden. Want de focus op een beperkte set van teksten zou alleen of vooral bij hen te vinden zijn.
Maar ik betwijfel dat, en daar komt die titelvraag vandaan. Want is het niet de situatie van álle aanhangers van de Abrahamitische godsdiensten (jodendom, christendom en islam), of ze nu orthodox of liberaal zijn, dat ze een bovengemiddelde aandacht en eerbied delen voor die ene, meest heilige eigen tekst? Om me tot de Joden te beperken: wat er precies geschreven staat in de Tora blijft een oriëntatiepunt, ook voor de liberale Joden.
Als je orthodox-Joods bent, denk je ook nog dat de tekst rechtstreeks van God komt en mogelijk dat er een wonderlijk getallenbouwwerk in opgesloten ligt, maar het meest opmerkelijke – namelijk dat Joden zich blijven richten op een drieduizend jaar oude tekst van een paar honderd pagina’s –, dat punt hebben liberale en orthodoxe Joden met elkaar gemeen. In die zin zijn orthodox en liberaal even fundamentalistisch.
Of even maf, in de ogen van veel seculieren, zoals bijvoorbeeld de columnist Bert Keizer. Die zegt dat er niets zo geestdodend is als de eenkennigheid die permanent éénzelfde tekst als uitgangspunt neemt. Met daaraan gekoppeld de net zo geestdodende bijbel-leestraditie: “het even onophoudelijke als vruchteloze hameren op de vraag of je er wat van leert, terwijl het bewijsmateriaal dat je er niks van leert eeuwenhoog ligt opgetast.”
Het helpt niet, zegt Keizer, om modieus uit te dragen dat je de Bijbel als literatuur leest terwijl je tegelijkertijd diezelfde eenkennige fixatie en bijbel-leestraditie in stand houdt. “Zelfs Proust zou mij de strot uit komen als ik elke zondag, jaar in jaar uit, in hetzelfde gebouw moest luisteren naar de betekenis van zijn roman voor mijn gedrag op mijn werk.”
Om te vinden dat er in die gerichtheid op een paar teksten mogelijk iets beklemmends zit, daarvoor hoef je niet de verstokte seculier te zijn die Bert Keizer is. Een dergelijke vermoeidheid over hoe wij met tekst en traditie omgaan meen ik ook te bespeuren bij Nathan Lopes Cardozo, die waarachtig niet te betichten is van scepticisme. Namelijk in het hartstochtelijke maar ook woedende pleidooi voor meer intellectuele openheid en aandacht voor actualiteit dat hij twee weken geleden op de Crescas-website plaatste.
Ik doe even een greep uit zijn column: “We krijgen cliché’s geoffreerd, of die nu uit de orthodoxe, conservatieve of liberale hoek komen. Dat die verouderde theorieën onafhankelijke geesten tot afschuw van het jodendom kunnen drijven, komt niet in hen (rabbijnen, NvdV) op. Dat is tragisch omdat de spirituele en intellectuele uitdaging die het leven ons vandaag stelt, niet kan worden beantwoord door simpelweg over de schouders naar het verleden te kijken. Juist het feit dat leraren ooit bereid waren hun innerlijke leven met hun leerlingen te delen, maakte de discussie zo opwindend. We hebben een ander soort jesjiewa nodig: een waar studenten in hun geloof worden uitgedaagd, waar zij worden geconfronteerd met Joodse en niet-Joodse denkers.”
Ik denk dat Lopes Cardozo alles bij elkaar wel een punt heeft. Zijn nadruk op zinzoeking en zingeving is niet zo raar. Want daar is eigenlijk iedereen wel naar op zoek, ook Bert Keizer op zijn eigen manier. En ik denk, met Lopes Cardozo, dat de middelen die mensen daarvoor ter beschikking staan per periode kunnen verschillen, en inderdaad: dat die middelen en het gebruik ervan in een goede verhouding moeten staan tot elkaar.
Oorspronkelijk waren die middelen zeer beperkt, mensen moesten zich behelpen met mondelinge overleveringen. De Bijbel is er daar één van, net zoals de oerverhalen van andere volkeren. Al die teksten waren heilig en alle leden van een gemeenschap waren fundamentalist voor zover ze aangewezen waren op de – noodzakelijkerwijs – beperkte set aan mondeling overgeleverde zingevende verhalen die er waren.
In een later stadium konden daar middelen bijkomen. Voor de Joodse traditie waren dat het schrift dat verhalen permanent beschikbaar maakte en gelegenheid gaf om het aantal verhalen en commentaren, en daarmee het arsenaal aan middelen voor zingeving, uit te breiden. Zo kwamen de Misjna, de Talmoed en de Midrasjiem permanent beschikbaar. En daarmee werd de horizon van Tora-studenten aanmerkelijk verbreed: het aantal manieren om naar de oorspronkelijke tekst te kijken breidde zich uit, er kwamen dus middelen bij tot rijkere uitleg en bredere perspectieven. De boekdrukkunst verschafte nieuwe slagkracht aan deze middelen. Lange tijd gingen op deze manier de zingevingspraktijk en een adequaat gebruik van de beschikbare middelen gelijk op.
De vraag is of dat nu nog geldt. En of het malaisegevoel waar Lopez Cardozo op wijst, niet daarmee te maken kan hebben. Er is, zoals gezegd, niets mis met het willen zingeven. Maar er is mogelijk wel iets mis met het negeren van de middelen die je in een bepaalde tijd daarvoor ter beschikking staan. En die middelen zijn, gezien vanuit de Joodse traditie, met reuzensprongen toegenomen. Ik denk aan romans waar vroeger geen kennis van genomen kon worden, en aan uitwisseling met andere zingevingssystemen zoals de Westerse filosofie. Daar wordt niet veel mee gedaan.
Het lijkt me, in de lijn van Lopez Cardozo, vrij urgent om intensiever aan te knopen bij die bronnen van zingeving. Inderdaad, om mijn kinderen erbij te houden – maar minstens zozeer mijzelf.