München, 11 februari 1905. Thomas Mann trouwt met de Joodse Katia Pringsheim. Bij deze mensen denkt men niet aan jodendom, schreef Thomas Mann aan Heinrich Mann over de familie Pringsheim, slechts cultuur komt men tegen. En hun jongere broer Viktor deed zich bij de Pringsheims tegoed aan een kreeftensalade. De Pringsheims verloochenden hun afkomst niet maar Joden, neen Joden voelden ze zich eigenlijk niet meer.
Thomas Mann heeft antisemitisme de domste houding genoemd die men kan aannemen. Toch was ook hij in het begin van de vorige eeuw niet vrij van denkbeelden die in het Duitsland van die tijd gemeengoed waren. Reeds in Der Wille zum Glück, een verhaal uit 1896, lezen we de volgende passage over baron Stein (tot de ‘geldadel’ behorend): Is hij Jood? Hij, geloof ik, niet. Zijn vrouw vermoedelijk wel. Ik kan overigens niet anders zeggen dan dat het uiterst aangename en fijne mensen zijn. In een artikel uit 1907, waarin hij zich een overtuigd filosemiet noemt, ziet Thomas Mann assimilatie als de weg voor de Joden om binnen de Europese cultuur als gelijkberechtigd te worden beschouwd. Dan komt het type Joden, ‘zoals het in boeken staat’, niet meer voor. Het is dan mogelijk om een Jood en toch een voornaam mens te zijn.
En voorname mensen waren de Pringsheims. Alfred Pringsheim, de vader van Katia, was de zoon van Rudolf Pringsheim en Paula Deutschman. Rudolf Pringsheim had als zakenman, bij het exploiteren van spoorwegen en kolenmijnen, een aanzienlijk kapitaal vergaard. Alfred Pringsheim had het kapitaal, maar ook de belangstelling voor wetenschap en kunst van zijn vader geërfd. Door zijn rijkdom, hij was meervoudig miljonair, kon Alfred Pringsheim ondanks zijn afkomst deelnemen aan het wetenschappelijke en culturele leven in München, waar hij hoogleraar wiskunde was. Alfred Pringsheim voerde een grote staat en als mecenas begunstigde hij de Baryreuther Festspiele. Zijn muzikaliteit gaf hij door aan zijn zoon Klaus, de tweelingbroer van Katia, later een bekend dirigent.
Over Katia Pringsheim zijn in 2003 twee biografieën verschenen, van Inge en Walter Jens en van Jüngling en Rossbeck. Inge en Walter Jens schreven daarna Katias Mutter, das ausserordentliche Leben der Hedwig Pringsheim, dat in 2005 verscheen. In dit boek veel foto’s, onder andere van de prachtige muziekzaal met wandtaferelen van Hans Thoma in het ongelooflijk monumentale pand aan de Arcisstrasse waar de Pringsheims vanaf 1890 woonden. Je gelooft je ogen niet als je de foto’s bekijkt. Zoveel pracht en praal.
Bij de voorouders van de moeder van Katia Pringsheim verliep de assimilatie langs een andere weg. Ernst Dohm, de grootvader van moederszijde, was geboren als Elias Levy. Hij heeft niet alleen zijn naam veranderd maar ging ook over tot het protestantse geloof. Ernst Dohm was chef-redacteur van het satirische tijdschrift Kladderadatsch (Organ für und von Bummler). De familie van de grootmoeder van moederszijde, Hedwig Schleh, handelde op dezelfde manier. De vader van Hedwig Schleh heette voor zijn overgang tot het protestantisme Echanon Cohen Schlesinger. Hedwig Dohm, geboren Schleh, moet een buitengewoon interessante vrouw zijn geweest. Pacifiste en voorvechtster voor vrouwenrechten. In die tijd, de tweede helft van de 19e eeuw! En ze schreef romans. Ook haar dochter, Hedwig Pringsheim, was, zo blijkt uit haar biografie, een zelfstandige vrouw. De van haar bewaard gebleven brieven geven blijk van een scherpe blik en van schrijverstalent.
In 1933 zijn Thomas en Katia Mann in Zwitserland gebleven en niet meer naar Duitsland teruggekeerd. In Duitsland kan ik niet meer leven, schrijft Thomas Mann aan Herman Hesse. Het nieuws uit Duitsland, de zwendel, het geweld, de dwaze voorspiegeling van een grote ‘geschiedenis’, gekoppeld aan zoveel wreedheid, vervullen me steeds weer met afgrijzen, verachting en afschuw. Thomas Mann wilde niets van het nationaalsocialisme weten. En andersom. Mann is zonder twijfel een grote vriend van de Joden, verkondigden de nationaalsocialisten al in 1934. Maar pas in februari 1936 publiceert Thomas Mann een open brief in de Neue Zürcher Zeitung waarin hij ondubbelzinnig afstand neemt van wat er in Duitsland gebeurt. Als direct gevolg van deze publicatie is Thomas Mann het Duitse staatsburgerschap ontnomen.
Thomas en Katia Mann zijn in 1938 naar Amerika gegaan. Hoe verging het intussen de ouders van Katia Pringsheim? Op 31 oktober 1939, de laatst mogelijke dag, zijn Alfred en Hedwig Pringsheim, ze waren toen al ver over de tachtig jaar oud, uit München weggegaan en naar Zwitserland ontkomen. Daar is Alfred Pringsheim in 1941 en Hedwig Pringsheim in 1942 overleden. Al vanaf 1933 waren hen stap voor stap status en welvaart ontnomen. Zo is in november 1933 het monumentale pand aan de Arcisstrasse onteigend en met de grond gelijk gemaakt en is op die plaats een pompeus gebouw van de NSDAP neergezet. De brieven van Hedwig Pringsheim aan haar dochter zijn bewaard gebleven. Ach, ach! O weh, o weh! Welche Zeit müssen wir Urgreise noch erleben!, schrijft Hedwig Pringsheim. Maar het is ook duidelijk dat Hedwig Pringsheim haar dochter niet al te zeer met hun problemen heeft willen belasten. Toch zal Katia uit de brieven van haar moeder ongetwijfeld het nodige hebben opgevangen van die moeilijke periode, ook voor de geassimileerde Pringsheims.
Voorjaar 1960 heeft Katia met haar tweelingbroer Klaus Pringsheim, die in Tel Aviv als gastdirigent optrad, een bezoek gebracht aan Israël. Beide biografen berichten daarover. Inge en Walter Jens schrijven over zwei alte Juden, maar uit niets blijkt dat de reis in een ander licht moet worden geplaatst dan in relatie tot de 80e geboortedag van Thomas Mann, voor wie onder andere bij kibboets Hazorea duizend bomen werden geplant. Jüngling en Rossbeck stellen vast: Besonderes Interesse der Zwilinge an den eigenen religiösen Wurzeln wurde, zumindest nach aussen hin, nicht spürbar.
Het Joods zijn is voor Katia Mann nooit een persoonlijke factor geweest (al heeft ze in Amerika achter de schermen veel voor vluchtelingen gedaan). Ook bij de kinderen Mann vind je daarvan niets terug. Hetzelfde geldt voor de nazaten van de tweelingbroer Klaus Pringsheim. In het leven van zijn zoon, Klaus Pringsheim jr., hij schreef daarover een boek, speelt de deels Joodse afkomst geen rol. In 1974 schrijft ook Katia Mann haar herinneringen. De eerste zin luidt: mijn vader was hoogleraar in de wiskunde aan de universiteit van München en mijn moeder was een heel mooie vrouw. Dat is alles. Over haar Joodse afkomst geen woord.
Een naam bepaalt mede de identiteit. Levy en Schlesinger hebben hun namen veranderd. Bij hun nazaten is ook de Joodse identiteit geheel verloren gegaan.