Over Jakob Wassermann en Joseph Roth zijn twee boeken verschenen waarin wordt nagegaan hoe deze schrijvers in het vooroorlogse Nederland werden ontvangen. Ik hoop dat dit wijst op een hernieuwde belangstelling voor de betekenis van de exil-literatuur en de belangrijke rol die Nederlandse uitgevers daarin hebben gespeeld. Ook al gaan beide boeken daar slechts zijdelings over.
W.B. van der Grijn Santen schreef Jakob Wassermanns Rezeption in den Niederlanden, uitgegeven bij Köningshausen & Neumann, Würzburg 2011. Van der Grijn Santen was zo vriendelijk zijn boek toe te sturen. Els Snick promoveerde 9 december 2011 op Joseph Roth in Nederland en Vlaanderen, Bemiddeling, netwerking en orkestratie van een veelzijdig auteur in de Nederlandstalige context 1924-1940. Dit is de Nederlandse titel van het in het Duits geschreven proefschrift. Wallstein Verlag in Göttingen zal het proefschrift uitgeven. Het kan nu al worden gedownload of besteld op de site van de Universiteit Utrecht. Bij Uitgeverij Bas Lubberhuizen zal dit najaar een Nederlandse vertaling verschijnen.
Beide schrijvers verwijzen naar het in 1973 verschenen boek, Literarischer Erfolg in sechzig Jahren, van de hand van Hans Elema. Elema heeft indertijd uitgezocht welke in het Nederlands vertaalde Duitstalige schrijvers in de periode 1900 tot 1960 het grootste lezersbereik hadden. Een van de door hem opgestelde lijsten is gebaseerd op het aantal boeken dat in die periode van een schrijver is vertaald. Dan zien we Courths-Mahler bovenaan staan, direct gevolgd door auteurs die nu vrijwel geheel vergeten zijn. Wassermann staat op plaats 17, onmiddellijk na Stefan Zweig. Roth echter komt pas op plaats 82. Van der Grijn Santen en Snick vermelden beiden dat Elema vertalingen heeft gemist. Wassermann en Roth hadden daarom iets hoger op de lijst moeten staan. Het maakt het beeld niet anders. De door Elema opgestelde lijst is bovendien van nogal relatieve betekenis. Elema zelf wijst daar al op en ook Van der Grijn Santen en Snick hebben de nodige reserves. Roem, zo blijkt in ieder geval, is vergankelijk. De hoger geplaatste Wassermann wordt in Nederland bijna niet meer gelezen, alleen Caspar Hauser of de traagheid des harten is nog in vertaling te koop. De veel lager geplaatste Roth staat veel meer in de belangstelling. Zijn romans worden nu één voor één in Nederlandse vertaling herdrukt.
Wassermann (1873-1934) was, concludeert Van der Grijn Santen, in de jaren voor de Tweede Wereldoorlog een gerenommeerd schrijver in de kringen des niederländischen Bildungsbürgertums. Hij wordt in één adem genoemd met Thomas Mann en Romain Rolland. Van der Grijn Santen heeft uit allerlei Nederlandse kranten berichten verzameld waaruit dat blijkt. Een door hem geciteerd kort bericht uit Het Vaderland van 4 augustus 1933 betreft de oprichting van de Kulturbund der deutschen Juden met in het bestuur o.a. Leo Baeck, Max Liebermann en de bekende schrijver Jakob Wassermann.
Ik haal juist dit bericht aan omdat het mij heeft gefrappeerd hoe sommige door Van der Grijn Santen aangehaalde Nederlandse recensenten indertijd op het jodendom van Wassermann hebben gereageerd. In die recensies wordt het anders zijn van Joden vaak als iets vanzelfsprekends voorgesteld. Zo schreef Menno ter Braak kort na het overlijden van Wassermann over diens werk: dat de waardebepalingen zeer uiteenlopen, spreekt haast vanzelf. Wassermann heeft, als stylist in het algemeen en later door zijn positie als Jood, die Duitsch schreef in het bijzonder, uiteraard verschillende reacties uitgelokt. Van der Grijn Santen valt hier over. Ter Braak lijkt te suggereren dat de Jood Wassermann, die in het Duits schreef, daardoor, uiteraard nog wel, verschillende reacties uitlokte. Die reacties zeggen vaak meer over de recensenten dan over Wassermann. Daardoor bevat het boek van Van der Grijn Santen niet alleen de nodige wetenswaardigheden over Wasserman maar biedt het vooral een interessante kijk op hoe in het vooroorlogse Nederland een schrijver als Wassermann werd beoordeeld.
Een Jood, die Duitsch schreef. Wie Mein Weg als Deutscher und Jude heeft gelezen, weet dat Wassermann evenals meer schrijvers van zijn generatie een ‘echte’ Duitse schrijver heeft willen zijn. Ook al was hij tevens Jood. Hij hield van het landschap van zijn jeugd. Een zionist als Siegfried van Praag vond dat maar niets. En Ter Braak heeft daar een op zijn minst genomen merkwaardige conclusie aan verbonden door verwantschap te suggereren tussen het nationaalsocialisme en Wassermann, wiens integriteit hij overigens niet in twijfel trekt. De typisch-dualistische levensbeschouwing van den Jood, meende Ter Braak, raakt op veel meer punten de nationaal-socialistische romantiek dan men wel veronderstelt. In een brief van 14 september 1933 gaf Du Perron aan Ter Braak te kennen dat dit nu niet het goede moment is om tegen die menschen te schrijven. Het heeft Ter Braak niet weerhouden zijn artikel te publiceren.
Van der Grijn Santen citeert Wasserman zelf om aan te tonen dat het standpunt van Ter Braak Wassermann geen recht doet en haalt bovendien Joseph Roth aan die na het overlijden van Wassermann schreef: Denn er war ein Jude, wie man weiss, und ein deutscher Jude gehört zwiefach Deutschland an: er gehört in selbstloser und wirklich tragischer Liebe Deutschland an. Wassermann’s weg als Duitser en Jood heeft tot niets geleid. Dennoch sprach er von seiner Heimat mit der Liebe eines Deutschen und mit dem Gerechtigkeitsgefühl eines Juden.
De omvangrijke romans van Wassermann worden in Nederland vrijwel niet meer gelezen. Van der Grijn Santen veronderstelt dat deze romans als te gedateerd worden ervaren. Dat zal zeker het geval zijn. Toch vind ik Caspar Hauser en ook Der Fall Mauritius nog steeds de moeite van het lezen waard. Wassermann staat in deze boeken aan de kant van de menselijkheid en de gerechtigheid. Zijn afwijzing van het nationaalsocialisme was daarop geënt.
Wassermann, zo beëindigt Van der Grijn Santen zijn boek, steht symbolisch für den jüdischen Untertan im Kaiserreich, den jüdischen Mitburger in der Republik und den Nichtarier in den Anfängen der Nazizeit. Alles Qualifikationen, die an dem heutigen niederländischen Durchschnittsbürger vorbeigehen. Die Rezeption Jakob Wassermans in den Niederlanden ist damit abgeschlossen. Het gelijk van Van der Grijn Santen, zo zou men kunnen zeggen, is dan wel het deficit van het historisch besef.
Het proefschrift van Els Snick over Joseph Roth (1894-1939) gaat niet zozeer over de wijze waarop in Nederland en Vlaanderen tegen Joseph Roth werd aangekeken maar veel meer over de contacten die Roth met uitgevers, letterkundigen en anderen in die landen heeft onderhouden. Naast de uitgevers gaat het vooral om Nico Rost en Anton van Duinkerken. ‘Netwerking’ noemt Snick dat. En ‘orkestratie’, waarmee zij bedoelt dat Roth bewust van zijn netwerken gebruik heeft gemaakt. Roth, sinds 1933 uit Duitsland verdreven en steeds in geldnood, had contacten hier te lande nodig om zijn werk bij Nederlandse uitgevers onder te brengen en te laten vertalen.
Het Volk 9 mei 1935 met een artikel van Johan Winkler
(afbeelding uit het proefschrift van Els Snick)
Roth was in de jaren dertig enkele malen in Amsterdam. Ik heb daar 24 juni en 1 juli 2011 al eens columns aan gewijd naar aanleiding van de eerdere publicaties van Snick in het tijdschrift De Parelduiker. Op 18 december jl. heeft de VPRO in de radiorubriek Het spoor terug een uitzending aan Joseph Roth in Amsterdam gewijd. Daarin vertelt Els Snick enthousiast over de contacten die Roth in Amsterdam onderhield en de cafés die hij daar bezocht.
Snick heeft zo te zien alles onderzocht wat over Roth in relatie tot Nederland en Vlaanderen te vinden is. Dat maakt haar boek aantrekkelijk voor iedereen die in literatuur en in Roth geïnteresseerd is. Maar er was al veel bekend en een relevant nieuw licht op Roth biedt haar uitputtend onderzoek m.i. toch niet. Zo heeft Snick gevonden dat Roth in 1931 in Antibes een relatie heeft gehad met de Belgische Maria Gillès de Pélichy maar of dit nu, zoals ze schrijft, das Privatleben Roths in ein anderes Licht rückt, waag ik te betwijfelen. Voor andere vondsten, zoals enige gelijkenis tussen een roman van Maurits Dekker en Die Beichte eines Mörders van Roth, geldt hetzelfde. Een andere kijk op het werk van Roth heb ik er niet door gekregen.
Belangrijker is dat Snick enkele gebruikelijke aannames nuanceert. Uit de herinneringen van degenen die Roth in Amsterdam hebben ontmoet en daarover hebben bericht, krijgt men al gauw de indruk dat Roth, als hij in Amsterdam was, elke dag opnieuw en tot laat in de avond in het café te vinden was. Snick acht het aannemelijk dat die herinneringen enigszins aangedikt en gekleurd zijn. Bovendien schreef Roth kennelijk vooral in de kleine schrijfkamer van zijn Amsterdamse hotel Eden aan de Warmoesstraat en veel minder in cafés. Toch blijft staan dat hij wel degelijk vaak in het café kwam, ook in Amsterdam.
De tweede gebruikelijke aanname betreft het succes dat Roth’s boek Der Antichrist in Nederland zou hebben gehad. Dat is, constateert Snick, slechts in beperkte mate het geval geweest. In verschillende kringen had men bezwaren. Ook hier komen we Siegfried Van Praag en Menno ter Braak weer tegen. Had Van Praag in 1930 nog lovend geschreven over Hiob, in 1935 schreef hij een negatieve kritiek over Der Antichrist. Volgens Van Praag had Roth zijn jodendom verloochend. Der Antichrist is een door Roth te snel geschreven en minder goed boek maar het is wel bedoeld als strijdschrift tegen het opkomend nationaalsocialisme. Ter Braak onderkende dat, al had ook hij zo zijn bedenkingen. Maar anders dan bij Wassermann enkele jaren eerder, verpakte hij die, aldus Snick, höflich und zurückhaltend. Ter Braak noemt in zijn bespreking Roth en Wassermann bovendien in één adem: Zoals bij meer Joodsche schrijvers (ik herinner onder anderen aan wijlen Jakob Wassermann ...), is bij Roth het centrale punt, waarom alles draait, het probleem der gerechtigheid. Een uitvoeriger citaat nam ik op in mijn column van 24 juni 2011. Het negatieve beeld dat van Ter Braak in het begin van mijn column kan zijn ontstaan, is daarmee bijgesteld.
Snick valt moeilijk te verwijten dat haar boek, vol met informatie over Roth’s Nederlandse en Vlaamse contacten, toch geen relevant nieuw licht op Roth werpt. Roth was nu eenmaal, in de woorden van Snick zelf, een kameleon die zich niet gemakkelijk liet kennen. In zijn ‘netwerking’ in Amsterdam was dat niet anders. Maar, voegt Snick daar aan toe, Roth blieb allerdings in einem Punkt konstant: Er lehnte Hitler und die Nationalsozialisten vehement ab.