De Pinkassynagoge in Praag is tegenwoordig geen synagoge meer maar een gedenkplaats, onderdeel van het Joodse museum. Ook daar een wand met de namen van de 77.297 Joden uit Bohemen en Moravië die door de nationaalsocialisten zijn vermoord. Om hen blijvend te herinneren.
Een gedeelte van de namenwand staat achterop de Duitse uitgave van de Elegie für 77.297 Opfer: Jüdische Schicksale in Tschechien 1939-1943. Deze klaagzang is van de hand van de Tsjechische schrijver Jiri Weil (1900-1959). Daarin heeft Weil krantenberichten, eigen teksten en aanhalingen uit de Psalmen bij elkaar gezet. Een voorbeeld:
De Elegie van Jiri Weil kwam ik op het spoor omdat Laurent Binet in zijn vorige week besproken roman HhhH opmerkt dat hij een geniaal boek heeft gelezen dat zich afspeelt tegen de achtergrond van de aanslag op Heydrich. Het is een roman geschreven door een Tsjech, Jiri Weil, met als titel Mendelssohn op het dak. Die roman is in 1960 postuum gepubliceerd en er is, voor zover ik kon nagaan, geen Nederlandse vertaling. Ik moet dus citeren uit de Duitse vertaling van 1992. Het begin is enigszins hilarisch, een hoogtepunt, schrijft Binet, van het komische dat eigen is aan de Tsjechische literatuur ... met als schutspatroon Jaroslav Hasek, de onsterfelijke auteur van de avonturen van de brave soldaat Svejk.
Ik haal eerst Binet aan:
Wat in de tekst van Binet de Praagse Opera wordt genoemd, is het prachtige negentiende-eeuwse Rudolfinum, ontworpen als galerie en concertzaal en daarna het gebouw waar de volksvertegenwoordiging bij elkaar kwam. Heydrich maakte het Rudolfinum tot een Haus der Deutschen Kunst en er werden weer concerten gegeven. Het zal wel een te boude veronderstelling zijn dat Max Opperman daar, in ‘t hol van de leeuw, voor het laatst de vierde symfonie van Beethoven kan hebben gehoord.
Het standbeeld van Wagner wankelde maar bleef nog net staan. De vergissing werd op het laatste moment bemerkt. De SS moet dan te weten zien te komen welk standbeeld van Mendelssohn is. Aan Heydrich zelf durfde men het niet te vragen.
Rudolfinum
Wat daarna stap voor stap in de roman van Jiri Weil wordt beschreven, is zo grappig niet meer. De SS gaat op zoek naar een Jood om te vragen welk standbeeld Mendelssohn voorstelt. Laten we twee van hen in dit drama volgen. Richard Reisinger en Dr. Rabinowitsch. En laat ik ook nog twee ondergedoken Joodse meisjes noemen, Adela en Greta Roubicek. Nee, wat volgt is zo grappig niet meer.
Eerst gaat men naar de Joodse gemeente en daar treft men Richard Reisinger die op dat moment dienst heeft in de portiersloge. Een van de SS'ers blaft hem toe: Ich brauche einen gelehrten Juden. Reisinger weet niet wat de SS'er onder een geleerde Jood verstaat en stamelt: Im jüdischen Rathaus sind gelehrte Juden. Reisinger moet zijn portiersloge uit om de SS daar naartoe te brengen. Dort sassen die Leute, die für die Ausführung aller von den deutschen Behörden erteilten Befehle verantwortlich waren. De Joodse Raad. Reisinger, die zijn portiersloge heeft moeten verlaten, wordt ontslagen. De roman volgt wat hem overkomt en uiteindelijk ontmoeten we hem weer in Theresienstadt. Daar ziet Reisinger de kinderen die tekeningen maken. Die Kinder zeichneten alles, was sie sahen, sie malten auch Schafe, die Holzböcken glichen. Doch mit den Augen gaben sie grosse Mühe, sie waren gross und traurig. Reisinger is ook samen met andere Joden aanwezig als de SS in Theresienstadt tien gevangenen ophangt. Mit den anderen sah Richard Reisinger die Hinrichtung. Mit den anderen erbleichte er und wurde vom Entsetzen gewürgt. Genoeg.
Dr. Rabinowitsch is de Joodse geleerde die door de SS’ers wordt meegenomen om het standbeeld van Mendelssohn aan te wijzen. Eerst denkt hij dat het om Moses Mendelssohn gaat, Schöpfer der Reform, von ihm war das ganze Unheil ausgegangen, mit der Aufklärung hatte er die Juden auf die Irrwege geleitet. Ter plaatse blijkt het echter om één van de nazaten te gaan. Die nazaten, één van hen had een dubbele naam en was componist, hadden Rabinowitsch nooit geïnteresseerd. Ze hadden zich laten dopen en waren met niet-Joodse vrouwen getrouwd. Het standbeeld van de componist Mendelssohn kan hij dus niet aanwijzen. Verzeihen Sie bitte, ich kann die Statue nicht identifizieren, denn der Komponist, den Sie suchen, war kein Jude. Toch komt Rabinowitsch er nog goed vanaf omdat hij door Heydrich is aangesteld om een nieuw museum op te zetten. Op bevel van Heydrich worden in dat museum alle voorwerpen verzameld uit de intussen gesloten synagogen. Das Museum sollte ein Denkmal des Sieges sein, denn ausgestellt wurden hier Gegenstände eines zur Ausrottung verurteilten Volkes, von dem nichts als diese toten Dinge übrigbleiben würden. Rabinowitsch, een gelovig man die zich aan alle Joodse gebruiken placht te houden, moet als door de SS aangestelde verzamelaar handelingen verrichten die met de Joodse gebruiken in strijd zijn. Hij voelt zich intens schuldig maar hij doet het toch om in leven te blijven. Aan het eind van de roman gaan ook Rabinowitsch en de leden van de Joodse Raad op transport. Als laatsten.
En dan de onderduikkinderen Adela en Greta Roubicek. Ze worden alsnog gepakt en doodgeslagen omdat ze weigeren de namen te noemen van degenen bij wie zij konden onderduiken.
Jiri Weil
Jiri Weil is 6 augustus 1900 geboren in Praskolesy, een dorp buiten Praag. In een orthodox gezin. Jiri Weil is een getuige. Zijn boeken zijn onderdeel van het Joodse geheugen. Het verwijderen van het standbeeld van Mendelssohn heeft echt plaatsgehad. Tijdens de jaren van bezetting verbleef Weil in Praag en na de oorlog was hij verbonden aan het Joods Museum. Dit museum bezit nog steeds de voorwerpen die op bevel van Heydrich werden verzameld. En het was Weil die in zijn museum de kindertekeningen uit Theresienstadt voor het eerst heeft getoond.
Hoe heeft Jiri Weil de sjoa overleefd? Toen hij in november 1942 een oproep kreeg om zich voor transport te melden, heeft hij zelfmoord gefingeerd. Hòe heb ik niet kunnen achterhalen. Hij is daarna op verschillende plaatsen ondergedoken. Die ervaringen heeft Weil neergelegd in de roman De ster van Josef Roubicek uit 1949. De Nederlandse vertaling verscheen in 1989 bij Van Gennep met een nawoord van Philip Roth. Roth noemt dit boek zonder enige twijfel de meest indrukwekkende roman over het lot van de Joden tijdens de nazibezetting. Over Jiri Weil ben ik nog niet uitgeschreven.