De tussen Joseph Roth en Stefan Zweig gewisselde brieven waren al grotendeels opgenomen in de door Hermann Kesten geredigeerde uitgave van de brieven van Roth uit 1970. Nu is de briefwisseling tussen deze schrijvers, die de jaren 1927 tot 1938 bestrijkt, door Wallstein Verlag opnieuw uitgegeven. Intussen zijn meer brieven teruggevonden en is meer bekend over Roth en Zweig. In uitvoerige toelichtingen is dat vastgelegd.
Deze boeiende briefwisseling is in de eerste plaats het portret van een vriendschap. Zwischen uns bestehen so viele Bindungen. De brieven maken echter ook duidelijk hoe verschillend Joodse schrijvers hebben gereageerd op het opkomend nationaalsocialisme. Over beide aspecten een column.
Eerst de vriendschap tussen Zweig (1881-1942) en Roth (1894-1939). Zweig was ouder dan Roth. Als je latere foto’s bekijkt, krijg je echter de indruk dat het andersom is. Ook op de foto, afgedrukt op de omslag van de briefwisseling, lijkt Roth ouder dan Zweig. Dat komt door de ongezonde levenswijze van Roth, vooral zijn overmatig drankgebruik. De foto op de omslag is geretoucheerd. Op de oorspronkelijke foto is te zien dat Zweig en Roth aan een tafel zitten waarop glazen staan. Roth heeft een wijnglas voor zich.
De foto op de omslag is genomen in Oostende, zomer 1936. Je hebt de neiging om de foto wat langer te bestuderen en daaruit af te leiden hoe Zweig en Roth met elkaar omgingen. Mark Schaevers, die een boekje heeft geschreven over Oostende, de zomer van 1936, houdt een slag om de arm maar merkt toch op: In de blik van Zweig (...) valt gemakkelijk een mengeling van bezorgdheid en bewondering ten overstaan van Roth te lezen. In de blik van Roth gelatenheid, gereserveerdheid, onbereikbaarheid. Niet onaardig want in de briefwisseling vind je bij Zweig die mengeling van bezorgdheid en bewondering terug. De laatste jaren van zijn leven staat Roth altijd zo op foto’s.
Veel brieven van Roth aan Zweig zijn bewaard gebleven, maar een belangrijk gedeelte van de brieven van Zweig aan Roth is niet teruggevonden. We missen daardoor de positieve reactie van Zweig op Juden auf Wanderschaft, het in 1927 verschenen boek van Roth, waarmee de briefwisseling had moeten beginnen. Roth leidde een onregelmatig leven, had geen eigen woning en verbleef in hotels. Daardoor is veel verloren gegaan. Die onevenwichtigheid in de briefwisseling is zo erg nog niet, daar kun je wel doorheen kijken. Maar er ontstaat in de loop van de tijd ook scheefgroei in de relatie.
Roth is altijd, zo schrijft hij, een arme kleine Jood gebleven. Ein glaübiger Ostjude, aus Radziwillow. Mededelingen van Roth, niet in Radziwillow maar in Brody geboren, moeten we soms met een korreltje zout nemen. Een arme kleine Jood, dat wel, want zijn persoonlijke en financiële omstandigheden waren moeilijk. Friederike Reichler, met wie Roth in 1922 was getrouwd, verbleef sinds 1929 in een psychiatrische inrichting. Roth, die zich tegenover haar schuldig voelde, heeft binnen zijn financiële mogelijkheden aan de opnamekosten bijgedragen. Vanaf 1933 was de Duitse markt voor hem gesloten en konden zijn boeken daar niet meer worden uitgegeven. Dat was eveneens een financiële klap en Roth’s overmatig alcoholgebruik kwam daar nog bij. Het is unmoralisch für dieses Gesöff mehr auszugeben, als eine normale Familie braucht, laat Zweig hem weten.
De geldzorgen groeiden Roth in de loop van de jaren boven het hoofd. Hij raakt steeds verder verstrikt in met verschillende uitgevers gemaakte afspraken van wie hij voorschotten had gekregen voor boeken die nog niet af waren of zelfs nog moesten worden geschreven. In de brieven aan Zweig staan soms gedetailleerde berekeningen van de noodzakelijke geldbedragen die hem ontbreken, vaak vergezeld van jammerklachten over uitgevers die hem geen tijd gunnen en hem bedriegen. Al doet Roth ook hier de waarheid nogal eens geweld aan.
Het maakt Roth tot een dorstige sjnorrer. Met zoveel woorden schrijft hij 22 januari 1936 aan Zweig: Mit lechzender Zunge laufe ich herum, ein Schnorrer mit heraushängender Zunge und mit wedelndem Schwanz. Wie soll ich nicht Verträge eingehn, auf neue Bücher? Nicht einmal diese Verträge bekomme ich. Wass soll ich tun, jetzt, heute, nächste Woche?
Roth schildert vaak uitgebreid hoe diep hij in de zorgen zit, psychisch, fysiek en financieel. Hij wringt zich in allerlei bochten en vraagt Zweig hem te helpen en te redden want hij is werkelijk geheel ten einde raad. Zo schrijft Roth op 25 maart 1936 vanuit Amsterdam: Sehen sie ein, dass ich ein Geschlagener bin und keine Strenge auch noch von Ihnen verdiene. Seien Sie jetzt wenigstens gut zu mir, ich brauche so sehr einen wirklichen Freund. Ich bin verloren. En op 30 april 1936, ook vanuit Amsterdam: Sehen denn nicht, Sie Mensch, Freund, Bruder – Bruder haben Sie mir einmal geschrieben – dass ich binnen kurzem krepiere.
Roth is dus steeds meer de klagende en de vragende geworden. Dat is geen benijdenswaardige situatie. Ook niet voor Zweig, die soms gereserveerd reageert, maar Roth niettemin regelmatig financieel heeft geholpen en bij uitgevers voor hem heeft bemiddeld. Als Zweig niet was bijgesprongen, was Roth waarschijnlijk nog eerder ten onder gegaan. Roth zag Zweig zeker als vriend, misschien nog meer als broer, aan wie hij zijn persoonlijke nood kon klagen. Maar ook telkens opnieuw zijn financiële nood. Zweig was immers een succesvol schrijver die het materieel voor de wind ging.
De bezorgde blik van Zweig op de omslagfoto is dus goed getroffen. Zweig was in de rol van bezorgde oudere vriend gedrongen. Hij wilde, het is begrijpelijk, dat Roth zich beter gedroeg, vooral minder ging drinken. Hij raad hem meermalen aan zich in een ontwenningskliniek te laten opnemen. Dat trekt een vriendschap al spoedig scheef. Roth moet zich in allerlei bochten wringen en is niet altijd helemaal eerlijk tegenover Zweig. Niettemin had ik bij het lezen van de brieven vaak de neiging mijn sympathie bij Roth te leggen. Zweig is van aard toch al gereserveerd en houdt vaak afstand. Je vindt dat ook terug in de toon van zijn brieven. Roth is, met al z’n mankementen, een man om van te houden.
Zweig moet dat, denk ik, ook zo ervaren hebben. Zweig vond Roth een belangrijk schrijver, een groter verteller dan hijzelf. Naast bezorgdheid dus inderdaad ook bewondering. Zweig zag bovendien de gevoeligheid en kwetsbaarheid van Roth, al vond hij hem soms überreizt. Daarom liet hij Roth niet los en bleef hij hem tot het eind toe Freund en Bruder noemen. In de laatste brief van Zweig van 17 december 1938 - hij had enige tijd niets meer van Roth gehoord - schrijft hij over unsere alte Freundschaft. Het is een brief die, anders dan sommige eerdere brieven, zacht van toon is.
Opvallend lijkt dat Zweig Roth in Die Welt von gestern in het geheel niet noemt. Dat kan echter ook positief worden geduid. Zweig liet immers in die herinneringen het al te persoonlijke weg en dus ook zijn diepe verbondenheid met Roth van wie hij heeft gehouden. Achterin de nu opnieuw uitgegeven briefwisseling zijn gedeelten van brieven van Zweig aan anderen afgedrukt. Na de dood van Roth schrijft Zweig: Ich habe ihm wie ein Bruder geliebt. En in een andere brief noemt hij Roth een groot schrijver, diesen jüdischsten aller Menscher.
Heinz Lunzer merkt in een nawoord op: Die Gemeinsamkeit des Jude-Seins als elementarer, tragender Aspekt der Freundschaft und des Briefwechsels, die das Entstehen von Vertrauen erst möglich machte. Raak samengevat, al laat het onverlet dat Roth en Zweig in eerste instantie verschillend reageerden op de politieke gebeurtenissen van hun tijd. Daarover volgende keer.