Boekenrubriek

Samengesteld door Leo Frijda

Gepubliceerd op: 17 april 2025

Marcel Möring: Mordechai
Verschenen in 2025 bij uitgeverij Prometheus
ISBN: 9789044657159

De nieuwe roman van Marcel Möring is al bij de boekpresentatie en daarna in de recensies een “caleidoscopische vertelling” genoemd. “Een meespelend avontuur”, staat op de achterflap, “dat de lezer meevoert in een maalstroom van gebeurtenissen die zich over een periode van meer dan honderd jaar uitstrekken.” NRC gaf de roman vier sterren en de recensie in die krant eindigde met een citaat dat ik graag aanhaal. Möring tekent het op en laat het zijn hoofdfiguur, de schrijver Mordechai Gompertz, zo formuleren: “Als je hem nu op de man af vroeg waar zijn romans over gingen, wat hij had gedaan, maar vooral had proberen te doen, dan dat hij voor zichzelf een wereld had geschapen, een familie, met een huis en een geschiedenis.”

Een “caleidoscopische vertelling” van een wereld, een familie, een huis en een geschiedenis, het laat zich moeilijk in kort bestek samenvatten. Dat zal ik ook niet doen. U moet deze indrukwekkende roman maar zelf gaan lezen. Ik raad hem met klem aan. En misschien kan Möring voor Crescas over zijn boek komen vertellen of daarover worden geïnterviewd. Ik beperk mij hier tot enkele aspecten die mij troffen en waarvan ik hoop dat ze iets laten zien van wat de lezer van de roman te wachten staat.

In het begin en aan het eind van de roman is Mordechai Gompertz 72 jaar oud. Die leeftijd is niet zomaar gekozen. Al vroeg in de roman vertelt Mordechai over de geheime naam van God, 22 letters die op 72 posities kunnen worden geplaatst. Mordechai zou dit verhaal gaan beschouwen, al wist hij dat eerst nog niet, als “de ontstaansgeschiedenis van de Gompertzen en, onbewust, als de genesis van zijn schrijverschap.”

Wanneer hij aan het eind van de roman zijn familiegeschiedenis gaat schrijven, relativeert hij het verhaal over de 72 letters en de geheime naam van God. Maar mij liet de notie van “de genesis van het schrijverschap” niet meer los. Alle boeken zijn en worden immers met een beperkt aantal letters geschreven. En zo valt te begrijpen dat Mordechai, wanneer hij over zijn literaire loopbaan en zijn familiegeschiedenis begint te schrijven, als (voorlopige) titel 72 kiest.

Mordechai is dan als schrijver op het toppunt van zijn roem en hij wordt genoemd als één van de kanshebbers op de Nobelprijs. In de loop van de roman lezen we uitvoerig over zijn vroegere buitenlandse reizen als internationaal bekend schrijver en zijn contacten met andere belangrijke schrijvers als Umberto Eco, Philip Roth, Samuel Becket. Nu hij 72 jaar oud is, heeft hij zich echter al geruime tijd teruggetrokken in een huis in Drenthe, dat hij heeft kunnen bouwen dankzij de opbrengst van de pornografische boeken die zijn grootvader, Ephraim Mordechai Gompertz, had geschreven. Ook over diens leven wordt uitgebreid verslag gedaan.

De ongetrouwde Mordechai lijkt een einzelgänger. Bij hem eindigt de stamboom die aan het begin van de roman is afgedrukt. Maar “zijn autonomie was hubris”. En zo komen we bij de familie die hij niettemin vindt. Onder hen vooral Klara, een bekende Zweedse die zich heeft teruggetrokken in een aardappelschuur nabij zijn Drentse huis. Met Klara krijgt hij een relatie die steeds meer een “hechte band” wordt. “Het niet-sexuele was dieper en vertrouwelijker geworden”, concludeert Mordechai.

Dertig jaar lang duurt het totdat Klara verdwijnt, terug naar Zweden, om te sterven op het eiland van haar jeugd. Klara, lijkt me, past in de roman onder de familie die Mordechai zichzelf had 'geschapen'. En dat geldt ook voor zijn tweelingzuster Judith Gompertz en haar dochter Rivka, die hem na aan het hart liggen. Ook zij wonen uiteindelijk bij hem in Drenthe, hij “had hen graag in zijn buurt”. En dan is er ook nog eens Izzy.

Mordechai is niettemin “de laatste Gompertz, de schatbewaarder van het familiearchief." Regelmatig moest ik de stamboom voorin het boek even raadplegen om bij de les te blijven. De al genoemde grootvader Ephraim Mordechai Gompertz speelt daarin een belangrijke rol. Zijn sporen lijken verwaaid maar dankzij het archief komen we steeds meer van hem te weten. Bovendien vindt Mordechai sporen van zijn grootvader als hij Israël bezoekt. Daar blijkt dat zijn grootvader na de oorlog de gebrandschilderde ramen van een kleine, in onbruik geraakte sjoel naar Israël heeft overgebracht.

En zo kom ik op de Joodse kant van de familie, enkelen zijn orthodox geworden, anderen houden zich daar verre van. In de loop van de roman blijkt ook dat de afstandelijkheid van Mordechais moeder samenhangt met haar tijd in Auschwitz, waar ze nooit over sprak. “Hij heeft ze niet allemaal kunnen vermoorden, maar het is hem gelukt om de volgende generaties te verkloten.”

Het moge duidelijk zijn. Möring schreef een belangrijk boek met verhalen, en verhalen zijn “de atlas van de Joodse ziel”. Er staan in zijn boek ook veel opmerkingen over de Joodse identiteit die tot nadenken stemmen. Die raken soms ook de tijd waarin wij vandaag de dag leven. Het blijven natuurlijk opmerkingen van romanpersonages. Wat wel met zekerheid aan Möring zelf kan worden toegeschreven, valt te lezen in een artikel dat hij kortgeleden publiceerde in het dagblad Trouw.

Hans Schnitzler: Filosofie van de kroeg
Verschenen in 2024 bij De Bezige Bij
ISBN: 9789403186115

Al in het eerste hoofdstuk bericht de filosoof Schnitzler over zijn verlangen naar een plek waar hij zich in relatieve anonimiteit geborgen kan voelen en waar hij tegelijkertijd, zonder opgave van redenen, altijd weer kan vertrekken. Hij schreef er een mooi en toegankelijk boekje over waarin hij het café, beter gezegd de kroeg, tot uitgangspunt neemt “om te onderzoeken wat de mogelijkheidsvoorwaarden zijn voor een leefbare samenleving.” Een “wijsgerig getinte kroegentocht’ dus.

Voor Schnitzler is het bewaren van het kwetsbare evenwicht tussen collectieve en individuele belangen het cruciale vraagstuk van onze tijd. En in het café vindt hij de menselijke maat terug, “een onmisbaar ingrediënt voor een mild en dus prettig(er) samenlevingsklimaat.” Andere filosofen die zich daarover op vergelijkbare wijze hebben geuit, laat hij aan het woord. Zo is voor Hannah Arendt de ideale ruimte, “een ruimte waar mensen zich handelend en sprekend aan elkaar onthullen, zich laten zien en horen en waarbinnen pluraliteit floreert.” En George Steiner schreef: “Teken de koffiehuiskaart en je hebt een van de wezenskenmerken van de ‘idee Europa’.”

Het verlangen van Schnitzler uit het eerste hoofdstuk van zijn boekje deed mij denken aan het idee dat Kafka aan zijn blinde jeugdvriend Oskar Baum vertelde over de poging de eenzaamheid van de mens te overwinnen. Er zou een plaats moeten zijn waar mensen bij elkaar kunnen komen en elkaar kunnen zien en spreken zonder een uitnodiging te hebben gekregen. Iedereen kan komen en gaan wanneer hij er zin in heeft, daartoe bestaat geen enkele verplichting. Toch krijgt hij het gevoel welkom te zijn zonder dat er huichelarij in het spel is. Het idee was ook toen niet nieuw. Kafka beschrijft het koffiehuis van Schnitzler en Steiner.

Ik maak deze verwijzing omdat ik aankomende week naar Berlijn ga en dan ook de tentoonstelling hoop te bezoeken die nu aan Kafka is gewijd in het Joods Museum van Berlijn. Een bijzondere tentoonstelling die nog slechts loopt tot 4 mei aanstaande.

Cees Nooteboom: Berlijn
Met foto’s van Simone Sassen
Verschenen in 2014 (uitgebreide herdruk) bij De Bezige Bij
ISBN: 9789023486183

Wie Berlijn gaat bezoeken staan veel boeken ter beschikking. Vergeet dan niet het boek van Cees Nooteboom te lezen waarin hij beschrijft hoe hij de vele gebeurtenissen in het Berlijn van na de oorlog persoonlijk nog heeft meegemaakt. Ik heb de uitgebreide herdruk uit 2014. De laatste herdruk dateert van 2019. Of die wederom is aangevuld met nieuwe stukken weet ik niet.

De reden dat ik ook dit boek hier wil noemen, is dat Nooteboom in de herdruk van 2014 beschrijft hoe hij in 2008 in Frankfurt de uitreiking van de Friedenspreis des Deutschen Buchhandels aan Anselm Kiefer heeft bijgewoond. Dat treft, want na Voorlinden is nu in twee Amsterdamse musea, het Stedelijk Museum Amsterdam en het Van Gogh Museum, werk van Kiefer te zien. Nog tot 9 juni aanstaande.

Nooteboom overdenkt in 2008 wat hij daar in Frankfurt meemaakt en ondergaat als er niet alleen een lofrede over Kiefer wordt uitgesproken, maar buiten de zaal ook protest wordt geuit. Terecht schrijft Nooteboom: “De fascinatie van Kiefer met de geschiedenis van zijn land en de afgronden die daarin zichtbaar werden, en de confrontatie die hij daarmee is aangegaan en die hem niet in dank is afgenomen omdat de ‘Unfähigkeit zum Trauern’ nu juist dat beschamende verleden had willen afdekken, verbergen, ontkennen.”

“Wat blijft is het gefluister in zijn bibliotheek, de poëzie van Bachmann en Celan, de gedachte dat een mythologisch beeld sterker kan zijn dan de wetenschap die steeds verandert, en dat wat er in een kunstwerk ontbreekt een verbond moet zoeken met wat er in de geschiedenis en de natuur ontbreekt, die ook niet af zijn.”

“Dat alles is onontkoombaar in zijn schilderijen gedrongen, in zijn gigantische boeken van lood, zijn bibliotheek zonder woorden geschreven door alle woorden die hij ooit, zwemmend van boei naar boei, heeft gelezen en opgeslagen, woorden van dichters, van de sefiroth, de echo’s van chassidische legenden, een erfenis behoed voor het verdwijnen, zichtbaar en onzichtbaar, de schilder als schriftgeleerde, die werd wat hij las, en maakte wat hij was.”

Walter Benjamin: Berliner Kindheid um neunzehnhundert (Gieβener Fassung)
Verschenen in 2000 bij Suhrkamp Verlag
ISBN: 3518582879

Walter Benjamin: Kinderjaren in Berlijn rond 1900 Vertaling Hans Driessen
Verschenen in 2015 bij uitgeverij Vantilt
ISBN: 9789460042119

Ten slotte wil ik een relatief klein boek noemen dat mij persoonlijk dierbaar is, de herinneringen van Walter Benjamin (1892-1940) aan zijn kinderjaren in Berlijn. Benjamin zelf spreekt van Bilder. Het zijn aaneengeregen korte schetsen, aan de hand van vooral ruimtelijke beelden, beelden van straten en pleinen, monumenten en woningen, van de Markthalle en het Anhalter Bahnhof.

Deze herinneringen moeten zijn geschreven tussen 1932 en 1938 en de uitgaven van na de oorlog waren eerst uit verschillende handschriften samengesteld. Zo is de mooi vormgegeven Gieβener Fassung, die ik van een gelijkgestemde vriend kreeg, een alsnog teruggevonden versie die uit de beginjaren dertig dateert. Het is dan nog een werk in uitvoering, kan men zeggen. Met zwart-wit afbeeldingen van de plekken in Berlijn die in de verschillende hoofdstukken worden genoemd.

Eerst in 1981 is in de Bibliothêque Nationale in Parijs de Fassung letzter Hand teruggevonden, door Benjamin daar achtergelaten toen hij die stad in 1940 hals over kop moest verlaten. Het is deze Fassung letzter Hand die Hans Driessen voor zijn vertaling heeft gebruikt. In het eerste verhaal, 'Loggia’s', schrijft Benjamin: “Sinds mijn kindertijd zijn de loggia’s minder veranderd dan de andere ruimtes. Niet alleen daarom voel ik me ermee verbonden. Dat komt ook door de troost die van hun onbewoonbaarheid uitgaat voor iemand die zelf niet meer echt tot wonen komt.”

Op de website van de Nederlandse uitgever is een kaartje te vinden met daarop per hoofdstuk aangegeven alle plekken in Berlijn die Benjamin in zijn boek noemt. Voor een wandeling liggen ze niet al te ver uit elkaar.

Nieuwsbrief

Volg ons en blijf op de hoogte! Schrijf je hier in voor onze nieuwsbrief en wij zorgen dat je niks mist.