Maurits de Bruijn

Femmetje de Wind

vrijdag 26 juni 2020



“Ik ben veel moediger als schrijver, dan als zoon.”


Maurits de Bruijn (35) schreef al twee romans voordat zijn non-fictie debuut, Ook mijn Holocaust, dit voorjaar verscheen bij uitgeverij Das Mag. De Bruijn beschrijft in dit boek hoe de Sjoa ook in zijn leven nog steeds rimpelingen maakt. Een fenomeen dat wel als tweede of derde generatie-problematiek wordt aangeduid. De Bruijn groeide op in een gezin met drie oudere broers, een gereformeerde vader en een Joodse moeder, die door haar ouders werd ondergebracht in een onderduikgezin (“Natuurlijk hebben ze me gered, maar ze hebben me ook achtergelaten.”) In dit gesprek praat ik met De Bruijn over het Jodendom, over zijn relatie tot Israël en over zijn angsten die maar niet willen vertrekken.

Je bent zeer openhartig in je boek. Aan de ene kant schrijf je bijna schaamteloos over je angsten, maar je vertelt ook dat je je heel lang hebt geschaamd voor die angsten. In het boek vertel je eigenlijk pas op de valreep van publicatie, tegen je moeder dat je ook last hebt van die angsten. Kun je daar iets meer over vertellen?

Ik ben eigenlijk altijd een angstig kind geweest. Ik heb me als kind ook nooit afgevraagd waar die angst vandaan komt. Tijdens het schrijven van het boek heb ik veel met mijn moeder gepraat eigenlijk altijd over haar relatie tot de oorlog en hoe dat heeft ingegrepen op de rest van haar leven. Maar in die gesprekken was nooit zoveel ruimte voor mijn versie van het verhaal of mijn aandeel in die geschiedenis. Ik denk ook dat het voor mijn moeder nogal wat vergt om die gesprekken überhaupt te voeren. Naarmate het schrijfproces vorderde en ik mezelf ook vrij maakte in dat proces, ervoor uit durfde te komen dat ik onder die angsten lijd, ben ik ook steeds explicieter naar mijn moeder geworden. Maar ik denk dat het lezen van mijn boek de eigenlijke openbaring was voor mijn moeder. Ik ben veel moediger als schrijver dan als zoon.

Hoe heeft ze gereageerd op dit boek?

Haar eerste reactie was dat ze zich geconfronteerd voelde met de steken die ze heeft laten vallen als moeder. Toen moest ik wel de flauwe opmerking maken: was dat echt voor het eerst dat je je afvroeg of je als moeder steken hebt laten vallen?
Maar ze heeft ook veel gelachen om het boek. Gelukkig.
Sindsdien is er veel gebeurd, we hebben er veel over gepraat. Ze accepteert mijn versie van het verhaal, ze gelooft me. Dat is fijn. Ze zou ook kunnen zeggen dit is hoe jij het hebt beleefd of, ik was helemaal niet dwingend in de manier waarop jij er voor mij moest zijn of, jij wilde ook graag bij mij zijn of, je hebt het groter gemaakt dan het was. Nee, ze accepteert mijn ervaring en gaat niet in de verdediging.

Je schrijft over de parentificatie die optrad. Je moest bijvoorbeeld als kind met haar mee naar de wc, de wacht houden voor de deur. Nog steeds durft ze niet alleen te slapen waardoor jij af en toe naar huis teruggaat om bij haar te zijn. Die omdraaiing van de ouder kind rol impliceert ook dat er eigen wensen niet ingevuld konden worden. Kun je daar iets meer over vertellen?

Ik ben absoluut een laatbloeier, ik ben laat terechtgekomen bij wat ik wilde in het leven zowel op professioneel als romantisch vlak. Hoe ik me verhoud tot anderen, het bewaken van mijn grenzen, ik denk vaak, jeetje ben ik daar op mijn 35ste nog mee bezig?
Als iemand bijvoorbeeld een opmerking maakt die mij tegen de borst stuit, zal ik die altijd eerst inslikken en eigenlijk pas twee dagen later saggerijnig wakker worden en denken waarom heb ik toen niet gezegd dat het een kutopmerking was? Dat mechanisme van voor mezelf opkomen dat ben ik pas de laatste jaren aan het leren.

Heb je het idee dat je dingen voor jezelf niet hebt gedaan omdat je altijd te veel met anderen bezig bent?

Dat durf ik niet te zeggen. Ik heb immers het schrijverschap gevonden, ik ben naar de kunstacademie gegaan. Het is lastig te zeggen of ik daar eerder was gekomen als het allemaal vloeiend was verlopen. Mijn problematiek komt vooral aan het licht op het sociale vlak. Daar ligt mijn angst voor de onvoorspelbaarheid van anderen, ik ben in gesprekken altijd ontzettend aan het anticiperen, daar komt veel emotioneel werk bij kijken.

Jouw onzekerheid, met het gevaar jouw problematiek te reduceren tot een woord, schrijf je toe aan het trauma van je moeder. Ik kan me zo voorstellen dat er mensen zijn die zullen zeggen, maar hoe kan dat jouw trauma zijn? Misschien heb je die angsten wel omdat je gewoon een gevoelige jongen bent. Of omdat je van nature gevoeliger bent?

O, maar dat ontken ik ook niet. Dat is alleen al duidelijk omdat mijn broers er anders aan toe zijn. Natuurlijk is het verweven met al het andere dat ik ben. Mijn boek heet Ook mijn Holocaust, maar het gaat daar niet alleen daarover, het gaat ook over mijn homoseksualiteit, mijn gevoelige inborst, mijn rol in het gezin, het andere grote gezinsdrama dat ons is overkomen. Het laatste wat ik met dit boek duidelijk wil maken is dat mijn problematiek louter en alleen voortkomt uit het trauma van mijn moeder. Het is altijd een samenspel van factoren.

Hoe is er op je boek gereageerd? Begrijpen mensen wat je schrijft of is er ook onbegrip?

Tot nog toe zijn de reacties van lezers die van herkenning. Er zijn ook reacties van mensen die zeggen waarom zou je de rol van slachtofferschap op je willen nemen, doe je het erom? Is het een manier om jezelf een identiteit te verschaffen? Is het niet aanmatigend voor mensen dat je als niet eerste generatie slachtoffer je verhaal uit de doeken gaat doen en daardoor misschien wel voor het verhaal van de echte slachtoffers gaat staan? Dat speelde allemaal wel in mijn achterhoofd ook tijdens het schrijven. Maar ja, ik had daar niet zoveel aan want het is niet zo’n vruchtbare bodem, er kan niet veel groeien op die argumenten. Ik kan me wel voorstellen dat mijn boek die gevoelens oproept, maar tegelijkertijd voel ik ook dat het tijd is voor dit gesprek, voor dit verhaal. Als er mensen zijn van twee keer mijn leeftijd die echt op zoek zijn naar een volgende stap in hun persoonlijke ontwikkeling, dan heeft het voor die mensen heel lang geduurd voordat ze ermee aan de slag konden. Dat sterkt me in de gedachte dat het heel belangrijk is dat deze gesprekken worden gevoerd. Dat geldt ook voor andere grote trauma’s trouwens.

Eigenlijk is het boek vooral een verslag van een reis die je maakt naar Israël met je vader toen je twaalf jaar oud was. Je aantekeningen uit die tijd noem je “braaf”, “saai” en “ongeïnspireerd”. Je schrijft ergens: “Ik durf zelfs in mijn dagboek niet uit de pas te lopen.” Heb je nu het gevoel dat je jezelf in dit boek volledig durft te laten zien of heb je nog steeds het gevoel dat je jezelf op momenten censureert?

Dat is echt een hele goeie vraag. Natuurlijk is er het bewustzijn van een schrijver dat het boek uiteindelijk terecht gaat komen in handen van anderen. Dat idee heb ik zoveel mogelijk proberen uit te zetten maar dat gaat niet helemaal. De gedachte dat ik aanspraak zou durven maken op dit grote trauma was als kind ondenkbaar, ik maakte niet eens aanspraak op de dingen die me overkwamen. Ik werd bijvoorbeeld gepest op school, maar dat vertelde ik aan niemand. Ik worstelde met allerlei angsten, maar dat vertelde ik mijn ouders niet. Dat illustreert wel hoe ver verwijderd ik was van mezelf laten zien. En daar is dit boek het antwoord op. Ik denk wel dat ik mezelf heel erg heb weten vrij te maken om dit te schrijven. Het proces was vrij gecomprimeerd, ik heb het leeuwendeel tussen januari en april van dit jaar geschreven. Een korte periode. Dat heeft wel in de hand gewerkt dat ik niet bij alles tien keer kon stilstaan. Als het proces langer had geduurd had ik misschien veel meer weggehaald, mezelf meer gecensureerd. Aan het einde van mijn boek komen mijn huidige angsten explicieter naar voren, ook de kinderangsten die niet zijn verdwenen. Ik kan me voorstellen dat iedereen wel begrijpt dat die omringd zijn door schaamte. Mijn redacteur had in eerste instantie een aantal van die fragmenten eruit gehaald en toen heb ik gezegd, nee, die moeten erin blijven. Anders heb ik het hele boek naar iets toe gewerkt dat niet wordt ingelost. Dat voelt niet eerlijk. Grappig genoeg had ik dus een uitweg, er was iemand die zei misschien is dit te veel, of te zwaar of te emotioneel of te pathetisch misschien, maar ik zei nee het moet erin. Ik had echt een missie voor mezelf.

Ik vond het fijn dat het erin stond, niet voor jou, maar voor het boek. Anders had ik het gevoel gekregen dat alles zich in het verleden afspeelt, nu weet ik dat de angsten alsmaar door blijven werken en dat het heel moeilijk is er vanaf te komen. Zo heb je echt het gevoel dit is wat een trauma doet, het werkt almaar door. Wilde je dat ook laten zien?

Ik wilde het absoluut laten verweven met het heden. Toen ik dit project begon, anderhalf jaar geleden, dacht ik, er moeten nog stappen worden gemaakt in mijn proces om dit boek tot een goed einde te brengen. Dus ik moet of ayahuasca nemen of weer in therapie, of EMDR eroverheen of nog een andere vorm van meditatie leren. Ik moet naar een betere plek toe, niet alleen als mens maar ook als personage in dit boek. Toen duidelijk werd dat dat niet ging gebeuren moest ik me daarmee verzoenen. Shit, dit wordt een verhaal zonder loutering en ik ben het niet de baas voordat ik het de wereld in breng.

En dat is wat je moeder je ook meegeeft aan het einde van het boek. Zij is niet bereid je comfort te geven. Wat jij je hele leven probeert bij haar, haar comfortabel te maken is precies wat ze niet doet bij jou. Ze zegt eigenlijk zoiets van het spijt me jongen, deal with it. Is ze daarin ook een voorbeeld?

Ja, absoluut, want mijn moeder kan veel eerlijker zijn dan ik. De ruimte die zij inneemt heb ik dus niet. Dat is de consequentie daarvan. Als iemand heel transparant is over haar behoefte of zienswijze kan het moeilijker zijn voor de ander om zijn of haar plek in te nemen. Dat is wel steeds meer in balans aan het komen. Ik had er eigenlijk nog niet over nagedacht, maar je hebt gelijk, mijn moeder probeert me niet te troosten of het mooier te maken dan het is.

Je schrijft ook dat je misschien wel zo graag op je moeder wilde lijken en dat je haar angsten hebt overgenomen, dat klinkt alsof je er zelf wat aan kon doen. Eigen schuld, dikke bult.

Alles waar je zelf schuldig aan bent is makkelijker want dan kun je het ook zelf oplossen. Het suggereert dat je ook de sleutel hebt. En alles wat van buitenaf komt, of uit eerdere generaties, welk antwoord kun je daarop formuleren? Wat ik vooral met het fragment probeer te zeggen is dat mijn moeder, het oorlogsslachtoffer, gek genoeg, mijn grote voorbeeld was en mijn vader niet. Gek genoeg was zij de ouder op wie ik wilde lijken.

Het rolmodel dat je kiest is een angstige enigszins onthechte vrouw. Terwijl je vader een hele stabiele, aardige, rustige man is. Heb je enig idee waarom je hem niet koos als rolmodel?

Zo moeilijk om daar antwoord op te geven. Dat is een keuze die ik onbewust heb gemaakt. Niet met mijn verstand. Als je zegt je moeder is een angstige onthechte vrouw, dan denk ik: maar dat is niet het beeld dat voor mij overheerste. Dat gold ook voor mijn broers en voor mijn vader. Mijn moeder is namelijk ook een innemende charmante en eigenzinnige vrouw. Haar trauma en haar angsten wreken zich dagelijks maar ze is heel veel meer dan dat.

In je boek schrijf je ook over je broer die naar India gaat en daar vermist raakt. Uit jouw boek blijkt niet wat zijn lotsbestemming is. Ook dat wordt niet afgerond. Het blijft almaar voortbestaan. Het trauma houdt niet op.

Wat zo typisch is voor beide trauma’s is dat ze allebei gekleurd worden door dat niet weten. Er is zoveel dat we niet weten, dat is natuurlijk ook onderdeel van de pijn van heel veel overlevenden. Dat geldt voor de familie van mijn moeder en dat geldt ook voor de vermissing van mijn broer.

Je bent opgegroeid in een gereformeerde omgeving. Je vraagt je in je boek af of een mens gereformeerd en Joods kan zijn. Ook lees ik: dat hele Oude Testament is plagiaat en het christendom is een verdunde versie van het jodendom. En ook: christenen zijn de grondleggers van het antisemitisme. Bij mij komen dan allerlei duale gevoelens op. Worstel je daar nog steeds mee?

Die vraag stelde ik me op mijn twaalfde. Inmiddels beschouw ik dat gereformeerd zijn als een deel van mijn achtergrond. Als je nu zou vragen wie ben jij, dan zal ik eerder zeggen dat ik Joods ben dan gereformeerd. Maar dat heeft ook een politieke lading. Ik voel de behoefte die identiteit gestalte te geven omdat die al zo versplinterd is en in mijn stamboom vernietigd. Het Joods zijn ervaar ik als een fluïde identiteit die je op veel manieren kunt interpreteren. In gelovige zin, de enge zin van het woord, ben ik natuurlijk geen Jood.

Nou in enge zin ben je het juist wel.

Ja, via mijn moeder, via de bloedband, maar niet als je kijkt hoe ik leef. Ik houd geen sjabbat, eet niet koosjer, ga niet naar sjoel. Ik vind het jodendom wel belangrijk in culturele zin, ik kom bijvoorbeeld graag samen in de Uilenburgersjoel met andere Joden die misschien Joodser zijn dan ik, maar waar ik wel voel dat er plek voor me is. Dat gereformeerde voelt anders, dat is alles of niets. Vroeger voelde het alsof ik geen aanspraak zou kunnen maken op het jodendom, inmiddels voelt het alsof ik geen aanspraak meer kan maken op het gereformeerd zijn. Dat is echt niet te rijmen met hoe ik nu in het leven sta.

Je boek gaat veel over Israël. Eerst de reis met je vader, maar later kom je er vaker, heb je ook een vriendje daar en denk je er zelfs over om alija te maken. Maar dan kom je eigenlijk in de knel met je geweten. Hoe kan ik daar gaan wonen, vraag je je af. Al die privileges mezelf toe eigenen omdat ik toevallig Joods ben. Daarom beslis je om dat niet te doen puur omdat je je niet kan verhouden tot de politieke keuzes van de machtshebbers in Israël. Het voelt alsof je jezelf iets ontneemt. Later kom je daar weer op terug, vraag je je af of je nou ook nog je leven moet laten beheersen door het Palestijns-Israëlisch conflict. Je schrijft: “Me afkeren van Israël betekent ook wegkijken van het conflict en betekent ook dat ik niet langer invloed van uitoefenen. De perversiteit van de bezetting mag niet langer een obstakel zijn voor hoe ik me verhoud tot Israël.”
Toen ik al deze dingen las in je boek kreeg ik het gevoel, alsof je je wilde excuseren over wat er in Israël gebeurt. Alsof je niet over Israël mocht schrijven zonder dit alles te benoemen. Alsof je niet gewoon van het land mag houden.

Ik begrijp wat je zegt. Ik had juist gewild dat het een nog groter aandeel had gehad in het boek, in overleg met de redacteuren is er veel uitgehaald. Maar voor mij is het heel belangrijk. Ik werk voor SIVMO, een stichting die mensenrechtenorganisaties in Israël steunt. En voor hen ben ik actief en schrijf ik ook over het conflict en over die mensenrechtengroepen daar en het werk dat zij doen. Door me te verdiepen in de materie en het conflict vanuit beide kanten te bekijken en ook in contact te treden met Israëli's die het ook niet eens zijn met wat er in hun land gebeurt, door met hen te praten, hen te interviewen, dat is een heel belangrijk aspect van mijn werk geworden. Het is niet zo dat ik het gevoel had dat het nog even in het boek moest zodat mensen wel zouden snappen dat ik geen zionist ben, al vond ik het wel heel belangrijk te laten zien wat mijn politieke plek is hierin.

Is het erg om een zionist te zijn?

Nou in deze tijd, terwijl we weten wat er gebeurt – de bezetting en de gevolgen daarvan – dan denk ik wel als je nu zionist bent hoe brei je dat dan recht met alle onrechtvaardigheden die daar het gevolg van zijn?

Ik ben wel zionistisch grootgebracht, ik heb me alleen nooit echt verantwoordelijk gevoeld voor de politieke situatie. Het is te complex en ik kan er niet veel aan veranderen. Ik voel me machteloos. Het is een soort haat-liefde verhouding. En daarnaast vind ik dat Israël moet bestaan, omdat ik vind dat er een land moet zijn waar wij naartoe kunnen ‘vluchten’ als de nood aan de man is. Maar dat is waarschijnlijk mijn ‘trauma’. Als je naar de geschiedenis van het land kijkt, dan zie je dat Israël wordt omringd door landen die het land niet erkennen en ook nooit zullen accepteren. Israël heeft zijn hele bestaan moeten vechten om te overleven. Er is daardoor een situatie ontstaan die voor beide zijden zeer onprettig is. Alleen, moet jij je daarvoor verontschuldigen?

Dat is voor iedereen anders. Ik heb bijvoorbeeld ook een politieke benadering van mijn seksualiteit. Ik schrijf er veel over hoe het is om homoseksueel te zijn. In die zin is het niet verwonderlijk dat ik mijn Joodse identiteit ook zo benader. Ik ben heel links, heel pacifistisch. Er zijn natuurlijk ook veel linkse Israëli’s. Alleen die zijn daar geboren. Natuurlijk maken zij aanspraak op een plek in die samenleving. En ik vind ook absoluut dat Israël er moet zijn, de staat Israël. Maar ik als Europeaan, als Nederlander, ik heb wel een keus om te zeggen, hoe sta ik hierin, hoe verhoud ik me tot dat land? Dat heb ik altijd heel belangrijk gevonden en dat heb ik ook een plek proberen te geven in het boek.
Ik hoor dat ook van andere Joden, van alle generaties. Dat er een worsteling is, enerzijds de aantrekkingskracht, de liefde voor Israël, het belang onderschrijven van het bestaan van die staat, de complexe internationale omstandigheden waarin die staat is opgericht, ook de wens om je heil daar te zoeken en later toch terugdeinzen omdat het te ver, te gecompliceerd of te gevaarlijk voelt. Kan ik me verzoenen met het land, is wat ik vaak hoor van Joden. Daarom vond ik het ook relevant die dualiteit te benoemen. Ik kon die reis op mijn twaalfde alleen beschrijven als ik ook kon benoemen wat het voor mij betekent nu. Maar je hebt wel gelijk dat ik mezelf een beetje wilde vrijpleiten. Daar heb je wel een punt, ik vond het echt ingewikkeld. Het is zo’n complex onderwerp op het politieke wereldtoneel. Ik wilde gewoon niet over Israël schrijven zonder daar mijn licht over te laten schijnen.

Spreek je je ook uit over het opkomend antisemitisme in Nederland?

Het maakt ook onderdeel uit van mijn boek. De christelijke geschiedenis van het antisemitisme, het antisemitisme dat mijn moeder na de oorlog te verwerken heeft gekregen. Er zijn natuurlijk veel mensen die doen alsof het antisemitisme na de oorlog over was en ergens begrijp ik die gedachte ook wel, want ik weet dat ik dat als kind altijd schokkend heb gevonden dat mijn moeder juist in die jaren na de oorlog nog als Jood werd uitgescholden op straat. Ik heb onlangs een opiniestuk geschreven over de Nationale dodenherdenking en over het Nederlands onderwijs en hoe er over de Holocaust wordt onderwezen en het gebrek aan historisch besef daarover op scholen. En ook dat er altijd al antisemitisme was in Europa, ook vóór de Tweede Wereldoorlog.

In mijn beleving heeft Israël alleen al bestaansrecht omdat er zo’n wijdverbreid antisemitisme is in de wereld. Als dat er niet zou zijn, zou ik anders naar Israël kijken. Dan zou het belang van Israël minder groot zijn. Het voelt groot omdat het steeds nijpender wordt als Jood om je vrij in de wereld te kunnen bewegen.

Dat zie ik toch anders. Ik denk dat Israël er ook zou moeten zijn zonder het antisemitisme omdat er nu eenmaal een situatie is waarin Israël een land is in het Midden-Oosten. En wat gaan we anders doen met alle huidige Israëli’s?
We kunnen moeilijk zeggen, het antisemitisme is opgelost, jullie zoeken het maar uit, ga maar een paar generaties terugkijken waar je voorouders woonden en ga maar naar Polen of Jemen. Ik denk dat er inmiddels voldoende bestaansrecht is voor de staat Israël zonder antisemitisme. Mensen die zeggen, wat Israël nu doet dat strookt niet met mijn principes. Dat is niet hetzelfde als zeggen: iedereen die last heeft van antisemitisme zoekt het maar uit.

Doordat Joden nog steeds bedreigd worden in de diaspora, ook hier in Amsterdam kun je als Jood niet met een keppeltje over straat, ontstaat het gevaar dat je dingen gaat vergoelijken in de Israëlische politiek of dingen gaat goedkeuren, die je anders niet zou goedkeuren. Dat is het gevaar van deze situatie.

Er kunnen geen vergoelijkende omstandigheden zijn als het aankomt op de schending van mensenrechten, zo simpel is het uiteindelijk ook. In hoeverre de staat verantwoordelijk wordt gehouden voor die schendingen is een tweede. Maar ja, zoals je zegt, het is complex. En het uitgangspunt dat jij benoemt, dat gevoel dat je wilt vluchten dat deel ik niet.
Dat heeft misschien ook te maken met mijn privileges, dat ik niet zo veel in aanraking ben geweest met antisemitisme. Ieders eigen ervaringen kleuren ook weer de politieke voorkeur.

Is je moeder wel eens in Israël geweest? En hoe vond ze dat?

Tien jaar geleden is ze gegaan. Ik was daar ook bij. Ze vond het heel fijn. En ze vond ook bepaalde herkenning in dat land. Ze spreekt slecht Engels dus het was lastig om met mensen in contact te komen, maar ze voelde wel een verbondenheid die ze ook heel erg zoekt in haar leven nu met Joodse vrienden en die ze ook gemist heeft omdat ze moest opgroeien zonder biologische familie.

Je schrijft dat je moeder eigenlijk steeds zelfredzamer is geworden over de jaren. Dat ze haar angsten steeds meer de baas is. Ze wil zelfs een nachtje alleen gaan slapen (ze is dan al in de zeventig). Heb je het idee dat je zelf ook die kant op zou kunnen gaan. Dat je zelfredzamer gaat worden zoals je moeder, of heb je het idee dat de angsten juist meer macht over je krijgen?

Ik heb het gevoel dat ik op een kruispunt sta in deze. Het gevoel dat je invloed hebt op je lot is natuurlijk heel fijn. Misschien gaan die angsten zich meer wreken dan voorheen, maar ja dat is ook niet zo gek, dat ik dan weer bang ben voor die angsten. Ik ben drie jaar geleden ook uit een soort voorzorg in therapie gegaan, omdat ik wist, ik moet nog mijn hele leven en het komt hoe dan ook terug dus laat ik er maar vast aan gaan werken. Ik zie aan mijn moeder dat naarmate ze ouder wordt ze beter kan herkennen welke situaties goed zijn, wat voor soort partner je nodig hebt, wat giftig voor je is. Iedereen die ouder wordt, komt daar steeds dichterbij. Niet zo lang geleden heb ik bijvoorbeeld gemerkt dat niet drinken mij erg helpt om meer emotionele veerkracht te hebben. Ik sta er zeker hoopvol in en ik zie ook dat ik naar mijn moeder kan kijken om te verklaren waar ik vandaan kom maar ik kan ook naar haar kijken om te zien hoe ik het kan oplossen en vooral ook hoe ik het niet moet doen.


Maurits de Bruijn is 35, schrijver, queer, Joods, opgevoed in een gereformeerd milieu, gevoelig, grappig, angstig, flamboyant, broer van een jongen die verdween en zoon van een moeder die als baby aan de buren werd gegeven toen haar ouders en twee zusjes gedeporteerd werden naar Sobibor. En daar werden vermoord.
Zijn laatste boek, Ook mijn Holocaust, kwam uit in mei 2020. Eerder verschenen van hem Broer (2012) en De achterkant van de zon (2016) bij uitgeverij Nieuw Amsterdam.

Reageren op dit item is niet meer mogelijk.

Columns 2020