Een tijdje geleden stond ik op donderdagmiddag bij een kleine slagerij op Emek Refaiem. Er was een jonge vader met een roodharig zoontje voor me, Amerikaanse Joden te horen aan hoe ze praatten. Hij bestelde liefst vier grote kippen, in stukken gesneden, ‘zonder huid’. Aan de muur achter de toonbank hing een hele verzameling hakmessen, en daar kijk je opeens niet meer onbevangen naar in Jeruzalem. Het jongetje had een melkwitte huid, roodbruin haar en roodbruine ogen, een heel Asjkenazisch jongetje. Ik keek gefascineerd hoe de slager, een stevige grijsharige man met snor, de eerste kip handig doormidden sneed, de poten, vleugels en hals eraf sneed en met volmaakte halen van het mes de vette huid lossneed. Dat moest hij bij alle vier de kippen doen, dus het duurde een tijdje. Voor het jongetje te lang, hij was levendig en springerig, trok aan de bungelende tsietsiet (gebedsdraden van het kleine talliet) van zijn vader en liet op een gegeven moment zien dat hij op zijn hoofd kon staan. Hup, op de tegelvloer!
‘Ik ging naar mijn slager om te zien hoe hij een kip van haar vel ontdeed’ (variatie op: ik ging naar mijn rebbe om te zien hoe hij zijn schoenveters vastmaakte). Het was fraai en professioneel handwerk, zeker niet naar om te zien. Ik was eigenlijk van plan om een pak diepvries zalm te kopen, maar veranderde mijn bestelling in ‘suddervlees’. (Ik moet er meteen bij zeggen dat ik, als ik zelf een dier zou moeten slachten, onmiddellijk 100% vegetariër zou worden - nu ben ik slechts flexitariër).
Een hakmes is op zichzelf geen slecht voorwerp, het hangt er maar van af wat degene die het mes bezit, ermee doet. Een rituele slachter zou idealiter een vroom en ingetogen mens moeten zijn, niet alleen een vrome Jood die zich aan de mitswot houdt, maar ook iemand met respect voor het dier dat hij slacht. Hoogstwaarschijnlijk gaat het er bij de grootschalige kosjere slacht in Israël niet helemaal zo aan toe, dus daar sta ik, met mijn suddervlees.
Om dit even op een ander niveau te tillen: Maimonides verklaarde dat de vervanging van het offeren van dieren in de Tempel door het uitspreken van gebeden, een hoger niveau is. De offerdienst werd ingesteld omdat de oude Hebreeërs het begrip ‘offeren aan de Egyptische goden’ kenden. Nachmanides is het daar niet mee eens: het offeren van dieren stond op een veel hoger niveau dan het uitspreken van rituele gebeden, vond hij. Waarom vond hij dat? Omdat het een heel aanschouwelijk ritueel is, dat symboliseert dat een mens zijn ‘lagere driften’ moet offeren, afstand moet doen van dierlijke instincten? Of omdat het een echt economisch offer betrof, want een geit, of zelfs een duif, was heel wat waard?
Intussen worden in Jeruzalem en heel Israël messen gebruikt, niet door vrome, in de rituele slacht opgeleide personen, om mensen dood te steken. Op 23 december was het weer raak, vlakbij de Jaffapoort. De oorspronkelijk uit Argentinië afkomstige rabbijn Birmajer (45) die ‘s ochtends Tora had onderwezen op de jesjiewe van Aish HaTorah, werd daarbij doodgestoken. Hij laat zeven kinderen achter. Het andere dodelijke slachtoffer, Ben Ari (46), vader van twee dochters, werd in de chaos tragisch genoeg gedood door een politiekogel, afgevuurd door een van de twee vrouwelijke agenten die bij de Jaffapoort gestationeerd waren. De Palestijnse aanvallers, jongens van 21, afkomstig uit het Qalandia-kamp ten noordoosten van Jeruzalem, overleefden hun aanslag beiden niet.
Mijn wens voor 2016: dat er een einde komt aan de vastgelopen situatie hier, aan de angst, aan de wanhoop, aan de woede, waardoor zoveel levens totaal zinloos verloren gaan.