Naud van der Ven vraagt zich in zijn laatste Crescas-column terecht af hoe het kan dat volgens het OESO-onderzoek Israëli’s behoren tot de vijf gelukkigste volkeren ter wereld, ondanks de oorlogsdreiging, de vele gewapende conflicten, de enorme inkomensverschillen en het gebrek aan betaalbare woningen. Zouden Israëli’s meer liegen tegen de rapporteurs van de OESO dan andere nationaliteiten, opperden sommige journalisten.
Op gezondheid scoort Israëls bevolking trouwens ook hoog, de gemiddelde levensverwachting voor mannen is 82, voor vrouwen 84 jaar. Dat heeft vast te maken met het grote aanbod aan groente en fruit, en met het feit dat de bekende salade van tomaten, komkommers en peterselie figureert bij ontbijt, lunch en avondeten. Choemoes, kikkererwten, linzen, vis, (zalm!), zoete aardappels, olijven en olijfolie, maïskolven en natuurlijk kip, maken allemaal deel uit van het Israëlische (Mediterrane) dieet. Aan de andere kant is er een overvloedig aanbod aan zoete en zoute vette snacks: pizza’s, boreka’s, shoarma, rogelach, chocolade, taarten ... een ware beproeving. Trouwens, een van de dingen die ik leuk vind is dat je hier onbeschaamd op straat kunt lopen eten.
Van gezondheid weer terug naar geluk. Journaliste Hila Weissberg geeft in Ha’aretz van 3 april goede redenen aan waarom Israëli’s daar zo hoog op scoren. Ze noemt de hechte gezins- en familiebanden, met de sjabbatmaaltijd op vrijdagavond en het samen vieren van de feest- en gedenkdagen. Daarnaast de banden met de collega’s op je werk, met de man die de makollet op de hoek beheert, alles en iedereen is min of meer familie. Zoals Rob Coopman eens opgetogen zei in een interview met het NIW (december 2001), hij was toen net geïmmigreerd: “Hier leven, ik vind het een ervaring die je als Jood niet mag missen: je loodgieter is een Jood, de bankmanager is een Jood, met de man die mijn auto repareert loop ik grappen te maken, we begrijpen elkaar direct!” (Toen ik zelf laatst nog geen seider had, werd ik inderdaad hartelijk uitgenodigd door mijn hippe loodgieter, van oorsprong uit Londen, om de seider in de boezem van zijn gezin te komen vieren).
Juist het feit dat er in Israël voortdurend levensbedreigende situaties zijn, zorgt er voor dat Israëli’s het gewone, dagelijkse leven extra waarderen, meent Weissberg. Ook kijken Israëli’s naar de toestand in hun buurlanden en komen ze tot de conclusie dat daarmee vergeleken het leven in Israël veilig en stabiel is.
De volgens mij belangrijkste reden die Weissberg noemt is zingeving. “We hebben een overdosis aan zingeving” schrijft ze. Alleen al het leven in de staat Israël is volgens het nationale narratief belangrijk. Voor wie nog onverkort gelooft in de zionistische droom is het naderbij brengen daarvan door hun dagelijkse activiteiten, een grote zingeving. Dat geldt nog sterker voor religieuze Joden die geloven dat hun bestaan hier deel uitmaakt van een groter Goddelijk plan. En zelfs voor extreem linkse Joden (voor zover die niet al naar Berlijn, New York of Amsterdam zijn vertrokken) geldt dat ze hier strijden tegen onrecht en bezetting en voor een meer humane samenleving; geen kleinigheid qua zingeving.
Daarnaast is een heel belangrijke factor natuurlijk het klimaat, het feit dat je hier het grootste gedeelte van het jaar op sandalen kunt rondlopen, aan het strand kunt zitten, ’s avonds nog buiten op straat op een terras kunt zitten eten, als het in Jeruzalem regent een aantal kilometers verderop in de Dode Zee kunt drijven. Zoals Hila Weissberg schrijft: Zelfs als het nationale nieuws angstaanjagend en deprimerend is, we nauwelijks de huur of de hypotheek kunnen opbrengen, en geen idee hebben hoe we het na ons pensioen gaan redden, kan een ochtend met koffie op een zonnig café-terras, liefst in gezelschap van goede vrienden, je beslist opvrolijken.