Vorige week, dinsdag 3 mei, was ik aanwezig bij het eerste van de reeks interviews met Joodse wetenschappers in Lev, de Crescas-cursusruimte in Beth Shalom. Ronit Palache ondervroeg psychiater René Kahn en wilde vooral van hem weten wat er nou Joods aan hem was. Kahn ontpopte zich als een nuchtere, geestige gesprekspartner met een duidelijk hogere middenklasse achtergrond, vrij geassimileerd, die met talloze grapjes een dieper doordringen in zijn zielenleven behendig afhield. En die een stevig beargumenteerd pleidooi hield voor de ‘biologische psychiatrie’, als effectieve methode voor de genezing van psychiatrisch zieken. In ieder geval veel effectiever dan de psychoanalyse.
Wat zijn Joodse identiteit betreft vertelde hij dat hij zich vóór of gedurende zijn studietijd realiseerde: “je kunt hier in Nederland blijven en assimileren, of je kunt naar Israël gaan.” Hij koos voor Israël, maar de vereisten om daar geneeskunde te gaan studeren, bleken te hoog: je moest een bijzonder hoog gemiddeld rapportcijfer van de middelbare school hebben alsmede een goede beheersing van het Ivriet (te verkrijgen via een oelpan). Hij koos tenslotte toch voor de studie in Nederland.
Kahn vroeg zijn gehoor om een definitie te geven van het verschil tussen een psychiater en een psycholoog – (een psychiater geeft pillen en een psycholoog gaat met je praten, dacht ik kinderlijk) – en hij gaf zelf het antwoord: “een psychiater is een arts, die medicijnen heeft gestudeerd en zich daarna nog heeft gespecialiseerd in de psychiatrie, dus al gauw een opleiding van zo’n tien jaar achter de rug heeft. Een psychiater is er voor zieke mensen, niet voor mensen die een beetje lijden aan het leven.” Ik merkte op dat er ook Nederlandse psychiaters zijn geweest, zoals Joost Mathijsen, die begin jaren zeventig in Amsterdam een praktijk als ‘arts voor psychotherapie’ had. “Dat was dan geen psychiater,” reageerde Kahn kortaf. (Mathijsen, de oudere broer van musicus Huub Mathijsen, was wel degelijk psychiater, zij het een onconventionele, hij deed vooral groepstherapieën en begeleidde naast zijn praktijk als pianist het ‘Koor van Prettig Gestoorde Vrouwen’. Verder schreef hij artikelen over psychiatrie in de Volkskrant, pleidooien voor een psychotherapeutische variant op de psychiatrische hulpverlening. Hij was werkzaam in de periode van de jaren zeventig, toen de ‘anti-psychiatrie’ in reactie op misstanden in psychiatrische inrichtingen, in het spoor van R.D. Laing en David Cooper, populair was in het Westen, en de biologische psychiatrie in een kwade reuk stond).
Kahn is ervan overtuigd dat psychiatrische ziekten zoals zware depressies, goed te behandelen zijn met de tegenwoordig bestaande psychofarmaca. Als het misgaat, als een patiënt suïcide pleegt, zoals het laatste jaar verschillende Nederlandse schrijvers, zijn ze volgens hem niet adequaat behandeld.
Ronit Palache bleef vasthoudend proberen de mate van joodsheid van Kahn, wiens echtgenote niet Joods is, vast te stellen. Had hij bijvoorbeeld een mezoeza aan de deur? Nee, dat had hij niet, hij vond dat te demonstratief – “waarom kun je die niet aan de binnenkant van je deur bevestigen?” Ook voelde hij weinig verwantschap met orthodoxe Joden (ik heb het idee dat wie dat zegt, meestal ultra-orthodoxe Joden bedoelt). Maar wel bleek hij zijn zoon te hebben laten besnijden. En voelde hij zich op zijn gemak in Joods gezelschap. Dat had onder andere te maken met herkenning, gevoel voor humor en “dat je niets hoefde uit te leggen.” Een intelligente dame uit het publiek vroeg tijdens de vraag- en antwoordsessie aan het einde van het vraaggesprek of Kahn’s vrouw zich nooit buitengesloten voelde. Kahn complimenteerde haar: “een opmerking die van inzicht getuigt.” Hij erkende dat dat soms spanningen had gegeven in zijn huwelijk.
Achteraf dacht ik na over de tegenstellingen binnen de persoon van René Kahn zelf – zijn materialistische visie op mens en psychiatrie, het ging over genetische en epigenetische invloeden op psychiatrische ziekten, het woord ‘ziel’ is de hele avond niet gevallen, laat staan de term ‘Joodse ziel’. Seculier, geassimileerd, geen mezoeza (dat ziet de buitenwereld meteen), maar wel je zoon laten besnijden (dat is minder openbaar) – en in New York, waar René Kahn na zijn studie een periode had doorgebracht, voelde hij zich thuis omdat Joden en de Joodse cultuur daar gewoon deel van de algemene cultuur uitmaken, wat in Nederland sinds de Tweede Wereldoorlog niet langer het geval is. Kahn is tenslotte in Nederland gaan werken, maar, vertelde hij, een van zijn zoons woont in New York en heeft daar een Joodse vriendin. Wat ik heel Joods aan hem vindt, is dat hij de wereld door zijn werk een stukje beter wil achterlaten. En ook zijn houding tegenover euthanasie: “daarvoor moet je niet bij mij zijn,” zei hij duidelijk. (vgl. Dewariem 30:10: “… Ik heb je leven en dood voorgelegd, de zegen en de vloek. Kies dus het leven, opdat je leeft, jij en je nageslacht”).
Ander onderwerp: Me zojuist heftig geërgerd aan het fragment van de uitzending waarin Jeroen Pauw Abou Jahjah ontving. Die Pauw is absoluut niet opgewassen tegen de gladgebekte Jahjah die helemaal de ruimte kreeg om beminnelijk grijnzend, zijn anti-zionistische, antisemitische en vrouwvijandige ideologie uit te dragen (de uitdrukking ‘zionistenpijper’ is niet alleen antisemitisch, ook onsmakelijk seksistisch). In zijn tweets heeft Abou Jahjah het voortdurend over ‘Zionazi’s’ en vergelijkt hij Israël met het Derde Rijk, maar daar vroeg Pauw niet stevig over door.
Het zijn overigens niet alleen de Joodse auteurs van de Bezige Bij die ontzet zijn over het feit dat hun uitgeverij deze extremist gelegenheid geeft zijn wereldvisie per boek uit te dragen. Ook sociologe Jolande Withuis heeft in een ingezonden brief aan de Volkskrant haar verontwaardiging geuit. Zij schreef: ‘Het is een misverstand dat alleen auteurs van joodse komaf bezwaren zouden koesteren tegen de aanwezigheid van de antisemiet en vrouwenhater Dyad Abou Jahjah, de man bij wie de aanslagen op de Twin Towers een zoet gevoel van wraak opriepen. Ook ik ben teleurgesteld en verontwaardigd dat mijn uitgever De Bezige Bij een platform biedt voor propaganda die bedoelt de vrije democratische samenleving te ondermijnen.’