Afgelopen dinsdagochtend om half acht liepen P. en ik te ‘powerwalken’ over de nieuw aangelegde treinwandelroute. Een half uur heen en een half uur terug. Het was nog niet te warm en we waren bijna alleen. P. is een gescheiden moeder wier zoon zich op het leger voorbereidt door het mechinajaar te doen. Zij komt, net als ik, uit een West-Europees land. Ze vertelde dat ze een weekend met de groep was opgetrokken, eerst in Tel Aviv en later in Jeruzalem, waarbij ze door de Oude Stad liepen en later door Beth Chanina, een Arabische wijk die deel uitmaakt van (bezet) Jeruzalem. Eén van de officieren had de groep toegesproken en zij was behoorlijk geschrokken van de toon en de inhoud: “Ze hebben het steeds over ‘de vijand’ en dat het een eer is om voor je land te strijden en ze stoken die jongens op, het is echt brainwashing.” Haar zoon gaat bij een elite-eenheid dienen, niet als ‘combat soldier ’, omdat hij haar enige kind is. In plaats daarvan is hij in de eenheid verantwoordelijk voor het onderhoud van de wapens, wat me ook niet niks lijkt. Terwijl zij ontzet was door de peptalk, bleek hij achteraf depressief te zijn omdat hij geen echte vechter zou worden, zoals zijn vrienden in de mechinagroep. Er moest een ouder mannelijk familielid aan te pas komen om hem uit te leggen dat oorlog echt geen lolletje is, en dat hij blij moest zijn dat ... enz.
Het is ook niet gemakkelijk. Natuurlijk moeten die jongens worden gehard en tot vechters worden gemaakt, voor een mogelijke strijd tegen Hezbollah of Hamas. Zonder een goed opgeleid en getraind leger zou Israël onder de huidige omstandigheden niet lang kunnen bestaan. Maar in de praktijk bestaat ‘de vijand’ op het ogenblik meestal uit Palestijnen uit de bezette (of betwiste) gebieden. Jongens of mannen die stenen hebben gegooid, of ernstiger, verdacht worden van terreurdaden. Om die op te sporen heb je eigenlijk geen leger nodig, maar een goed getrainde politiemacht.
In Ha’aretz van zondag 2 juni doet Gideon Levy verslag van zo’n operatie door de Duvdevan elite-eenheid. Om twee uur ’s nachts overvielen ze het huis van de Awad familie in het dorp Boedroes op de Westoever, waar een terrorist zich zou schuilhouden. Waarschijnlijk was hun niet verteld dat de tienerbroer van de gezochte vier maanden eerder door het leger was doodgeschoten toen hij stenen gooide naar het afscheidingshek tussen Israël en ‘de gebieden’, een actie (het doodschieten) die zelfs de IDF ongelukkig noemde. De familie Awad was dus nog in de rouw. Zijn broer, om wie het nu ging, werd eveneens verdacht van het gooien van stenen. Van een rotsblok tegen je hoofd kun je dood blijven, dat is zeker waar, maar moet je voor zo’n vermoeden ’s nachts een slapend gezin van twee ouders, acht meisjes en jonge vrouwen en een jonger broertje overvallen, met tientallen bewapende soldaten plus honden? Is het normaal om daarvoor de voordeur open te zagen, de ramen in te gooien en stungranaten naar binnen te gooien? Het resultaat van deze operatie, schrijft Levy: vier vrouwen gewond en de verdachte, die van de trap werd gegooid, bloedend en bewusteloos gearresteerd. Volgens Levy vinden dit soort operaties bijna iedere nacht plaats in bezet gebied.
Ik begrijp heel goed waarom P. zo geschokt is door de oorlogszuchtige praatjes van de officier die de groep van haar zoon toesprak. Zij begrijpt de noodzaak van een goed getraind Israëlisch leger. Ze vindt ook dat haar zoon tijdens dit mechinajaar veel volwassener is geworden. Maar de noodzaak van een brute nachtelijke overval vanwege het gooien van stenen ontgaat haar, om het zacht uit te drukken.