Op 17 augustus jongstleden stonden zon, maan en aarde op één lijn. De daaruit voortkomende zonsverduistering (eclips) trok als een diagonale baan over de Verenigde Staten, het enige continent waar de totale verduistering kon worden waargenomen. De foto’s die op Internet verschenen, lieten een zwarte zonneschijf zien waarvan alleen de corona zichtbaar was, stralen die als een krans naar buiten flitsten. Waarnemers in de Verenigde Staten beschreven hoe het enkele minuten heel donker werd en de vogels stopten met tjilpen. Velen beschreven het als een ontzagwekkende of spirituele ervaring.
De Amerikaanse Indianen, de oorspronkelijke bewoners van de VS, beschouwden een zonsverduistering als een krachtig moment dat een periode van genezing (healing) aankondigt: het oplossen van conflicten, het symbool van de eenwording van de mensheid. Dat lijkt zeker nodig in de gepolariseerde VS, waar voor het eerst sinds tijden blanke suprematisten en neonazi’s zich zwaarbewapend op straat durfden te vertonen.
In veel andere religieuze culturen wordt een zonsverduistering als een negatief teken beschouwd, dat aardbevingen en dergelijke natuurrampen zou voorspellen. Indiase hindoes zien het als een tijd waarin het Kwaad naar boven komt. Zwangere vrouwen kunnen dan beter niet naar buiten gaan en veel gelovigen vasten op de dag van de zonne-eclips.
Een paar dagen na de verduistering van 17 augustus is in de Joodse jaartelling de maand Elloel begonnen. Het woord Elloel is een anagram van een regel uit Sjier Hasjiriem (het Hooglied): “Anie ledodi wedodi li”, en deze maand geldt als de periode “dat de Koning in het veld is”, dat wil zeggen: God is dichterbij, bereikbaarder voor de mensen dan in andere maanden van het jaar. Rosj Chodesj Elloel is het begin van een periode van inkeer (tesjoewa), van nadenken over jezelf en over het afgelopen jaar. Waar sta je in het leven, wat heb je goed gedaan, wat zou beter kunnen, wat heb je geleerd?
Volgens de Joodse traditie beklom Mosjé op de eerste Elloel de berg Sinaï en vroeg hij boven aangekomen of hij God mocht aanschouwen. Nee dat kon niet, antwoordde de Eeuwige, “geen mens kan mij zien en (daarbij) in leven blijven.” Maar Hij/Het zette Mosjé toch in een spleet tussen de rotsen neer, beschermde hem met Zijn hand en kwam voorbij. Toen Hij/Zij eenmaal voorbij was, nam Hij de hand weg, zodat Mosjé Gods rug kon zien. Dit duidelijk allegorische verhaal wordt geïnterpreteerd als een soort eclips, er werd als het ware een scherm opgetrokken, een ‘Godsverduistering’, waarbij toch nog iets kon worden waargenomen.
Het Hebreeuwse woord voor eclips is iloei (gebrek, tekort) en volgens de Talmoed is een totale verduistering, net als in het hindoeïsme, een onheilspellend teken voor de wereld. Vooral voor de locatie waar die verduistering te zien is. De stralen van de corona vormen weer een teken van hoop. Zons- en maansverduisteringen worden in de Talmoed niet gezien als een natuurlijk verschijnsel, maar als een vorm van goddelijke straf voor overtredingen van de mitswot. En dan gaat het om vier specifieke zonden:
1. Voor het hoofd van een rabbinaal gerechtshof is bij zijn begrafenis geen lofrede uitgesproken;
2. Een getrouwde vrouw is verkracht in een stad en niemand is op haar hulpgeroep afgekomen.
3. Homoseksualiteit;
4. Twee broers zijn tegelijkertijd vermoord.
Een bizarre opsomming waar geen dieper innerlijk verband tussen lijkt te bestaan (en die fundamentalistische gelovigen de kans geeft homoseksualiteit er als hoofdovertreding uit te pikken). Zelfs Rasji, de beroemde middeleeuwse commentator (1040-1105) wist zich er geen raad mee. Rabbijn Jehoeda Loew, de Maharal van Praag, (1524-1609) was van mening dat er in een wereld vrij van zonde ook geen verduisteringen zouden voorkomen. Maar aangezien het nu eenmaal onvermijdelijk is dat mensen de geboden overtreden, zijn zonsverduisteringen ook onvermijdelijk. Een interpretatie die weinig verklaart en bovendien een beetje lijkt op de christelijke opvatting van de erfzonde.
Hoopvoller vind ik het verhaal van de – in eerste instantie onwillige – profeet Jona. Er wordt gezegd dat het tijdstip waarop hij de bewoners van de stad Ninevé waarschuwde voor de vernietiging van hun stad vanwege hun slechte daden, plaatsvond op de dag van de zonsverduistering in het jaar 763 voor de gebruikelijke jaartelling. Daarop volgde de collectieve rouw en boetedoening van de inwoners en Ninevé werd niet vernietigd. Jona kreeg nog wel een klein lesje.
Verschillende rabbijnen hebben de vraag gekregen welke bracha er kan worden uitgesproken bij het zien van een zonsverduistering. Er bestaat geen speciale zegenspreuk voor, anders dan bijvoorbeeld voor het zien van een regenboog – waarschijnlijk omdat de Joodse traditie de eclips als een negatief teken beschouwde –, maar je kunt een psalm lezen, bijvoorbeeld psalm 19. Mij lijkt de zegenspreuk behorend bij bliksem of vallende sterren toepasselijk: Baroech ata Adonaj, Elohénoe Melech Haolam oseh ma’asé beresjiet (… die de maker van het scheppingswerk is).
Mijn eigen gedachten over de betekenis van een zonsverduistering zijn beïnvloed door de Jungiaanse psychologie waar ik me jarenlang in heb verdiept. De zon is daar het symbool voor het bewustzijn, inclusief het ego, het besef van een afgescheiden ‘ik’. De maan symboliseert het onbewuste, de intuïtie, de droomwereld. Wanneer de maan kortstondig het licht van de zon verduistert, kan een heleboel onbewust materiaal naar boven komen, zowel op persoonlijk als op maatschappelijk vlak. Wat bovenkom wordt vaak als ‘slecht’ beschouwd, omdat het onbewust was, verdrongen, de persoonlijkheid of de samenleving er geen verantwoordelijkheid voor heeft genomen. Maar het licht van het bewustzijn kan er nu op schijnen, er kan worden gewerkt aan gevoelens of ideologieën die tot dan toe ondergronds bleven. Het ‘duistere’ kan worden getransformeerd. Een zonsverduistering voorafgaand aan Eloel lijkt daar een uitgelezen kans voor. De invloed strekt zich uit van zo’n tweeënhalve maand voor de eclips, tot zo’n tweeënhalve maand er na, en brengt meestal grote veranderingen.
In ieder geval wens ik iedereen: chodesj tov!